ECLI:NL:RBDHA:2024:7015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/09/659449 / FA RK 24-91
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de zorgregeling en kinderalimentatie

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 maart 2024, is een verzoek tot voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure behandeld. De vrouw heeft verzocht om de toevertrouwing van de kinderen aan haar, het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, en de vaststelling van voorlopige kinderalimentatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift van de vrouw en het verweerschrift van de man. Tijdens de zitting zijn beide partijen, hun advocaten en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw momenteel met de kinderen in de echtelijke woning verblijft en dat het in het belang van de kinderen is dat zij in hun vertrouwde omgeving blijven. De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, wat heeft geleid tot de toewijzing van het verzoek van de vrouw om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om de week bij de man verblijven van vrijdag na school tot maandag naar school.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank de financiële situatie van beide ouders beoordeeld. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 1.393,- per maand, en de draagkracht van de man en de vrouw berekend. Uiteindelijk is de voorlopige kinderalimentatie vastgesteld op € 615,- per maand, te weten € 307,- per kind, met ingang van 5 januari 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-91
Zaaknummer: C/09/659449
Datum beschikking: 14 maart 2024

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 5 januari 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Çiçek te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G. Alkilic te 's-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift namens de vrouw;
  • het verweerschrift namens de man, ingekomen op 15 februari 2024;
  • het bericht van 20 februari 2024, met bijlagen, namens de vrouw;
  • de e-mail van 28 februari 2024, met bijlage, namens de vrouw.
Op 29 februari 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man met zijn advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdag] 2014 te ' [huwelijksdag] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
- [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2016 te ' [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2019 [geboorteplaats] .

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat:
  • de kinderen van partijen aan de vrouw worden toevertrouwd;
  • een voorlopige zorgregeling wordt vastgesteld, inhoudende dat de kinderen bij de man zijn om het weekend van vrijdag na school tot maandag naar school, waarbij de man de kinderen haalt en brengt;
  • de vrouw gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [woonplaats] , [adres] , met inbegrip van de inboedel, met het bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
  • een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 425,- per maand per kind wordt vastgesteld, met ingang van (naar de rechtbank begrijpt)
19 juli 2023, althans 28 juli 2023, althans de datum van de indiening van het verzoekschrift, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte voor het overige – nog verweer tegen de verzochte zorgregeling en kinderalimentatie, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Uitsluitend gebruik echtelijke woning en toevertrouwing kinderen
De vrouw verblijft momenteel met de kinderen in de echtelijke woning. Zij acht het in het belang van de kinderen dat zij in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen, samen met de vrouw.
De man bevestigt dat de feitelijke situatie op dit moment is dat de vrouw met de kinderen in de echtelijke woning verblijft. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Nu niet gebleken is dat het belang van de kinderen zich tegen het verzochte verzet, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen, met dien verstande dat zij het verzoek van de vrouw om te bepalen dat het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning ‘met inbegrip van de inboedel’ is, bij gebrek aan belang zal afwijzen. Bij toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan een partij is die partij ook uitsluitend gerechtigd tot de tot die woning behorende inboedelgoederen, voor zover niet bij rechterlijke beschikking tot het dagelijks gebruik aan de andere partij toegewezen.
Voorlopige zorgregeling
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is gebleken dat de afgelopen twee maanden uitvoering is gegeven aan een zorgregeling waarbij de kinderen om de week bij de man zijn van vrijdag 17.00 uur tot zondag 12.00 uur. Ook haalt de man [kind 1] elke dinsdag en donderdag van 17.30 uur tot 19.00 uur op om met hem naar voetbaltraining te gaan. Af en toe gaat [kind 2] met hen mee. De man is ook af en toe op maandag met [kind 1] naar een andere voetbalclub gegaan. De vrouw is namelijk niet in staat om [kind 1] in het weekend dat de kinderen bij haar zijn op de zaterdag naar de voetbalwedstrijden te brengen. De man heeft aangegeven dat [kind 1] daardoor niet in de selectie kan blijven, tenzij hij extra traint.
Partijen zijn het erover eens dat de man elke dinsdag en donderdag met [kind 1] naar de voetbaltraining blijft gaan. Ook zijn zij het erover eens dat de kinderen om de week van vrijdag 17.00 uur tot zondag bij de man zijn. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat de man elke zaterdag met [kind 1] naar de voetbalwedstrijden gaat, zodat hij in de selectie kan blijven en niet op een andere dag extra hoeft te trainen. Daarbij hebben partijen afgesproken dat als de man een keer op zaterdag niet kan in het weekend dat de kinderen bij de vrouw zijn, de vrouw haar best zal doen om [kind 1] te brengen of een andere oplossing te vinden.
Partijen hebben een verschillende mening over tot hoe laat de kinderen op zondag bij de man zijn. De man wil de huidige regeling behouden. De vrouw wil dat de regeling tot etenstijd loopt.
De rechtbank zal de huidige regeling als voorlopige zorgregeling vaststellen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De huidige regeling is de afgelopen twee maanden uitgevoerd en de kinderen zijn daar nu aan gewend. Daarnaast heeft de man onbetwist gesteld dat hij op zondagmiddag vrijwilligerswerk doet en dat hij geen eigen woning heeft waar hij met de kinderen kan verblijven. De man verblijft bij kennissen en wanneer de kinderen bij hem zijn gaat hij met hen naar zijn ouders. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat de huidige regeling wordt voortgezet. De rechtbank zal de huidige regeling en de bovenstaande afspraken in het dictum vaststellen.
Voorlopige kinderalimentatie
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie te bespreken.
De rechtbank zal als ingangsdatum van de vast te stellen voorlopige kinderalimentatie de datum van de indiening van het verzoekschrift hanteren, te weten 5 januari 2024. Vanaf dat moment heeft de man immers voor het eerst in deze procedure rekening kunnen houden met een door hem te betalen bedrag aan kinderalimentatie.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide ouders samen, eventueel inclusief kindgebonden budget. Partijen zijn in de eerste helft van 2023 uit elkaar gegaan.
Bij de berekening van de behoefte van de kinderen gaat de rechtbank aan de zijde van de vrouw uit van een inkomen uit salaris van € 2.317,- bruto per maand en een tegemoetkoming zorgverzekering van € 8,- bruto per maand (en daarmee totaal een brutoloon van € 2.325,- per maand), zoals blijkt uit de salarisstroken van januari en februari 2023. Uit deze salarisstroken blijkt verder dat de vrouw een maandelijkse opbouw voor een eindejaarsuitkering heeft van € 69,51, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Daarnaast gaat de rechtbank uit van 8% vakantietoeslag, de pensioenpremie van € 208,76 per maand en de premie Private Aanvulling op WW van € 3,49 per maand. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen op € 2.336,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Aan de zijde van de man gaat de rechtbank bij het berekenen van de behoefte van de kinderen uit van een inkomen van € 3.388,- bruto per maand, zoals blijkt uit de salarisstroken van mei, juni en juli 2023. Uit de salarisstroken blijkt dat de man elke maand een inkomenstoeslag van € 183,07 en een tegemoetkoming van € 164,27 ontvangt. De rechtbank zal hiermee rekening houden en daarom uitgaan van een inkomen van (afgerond) € 3.735,- per maand. Uit de salarisstroken blijkt ook dat er een maandelijkse opbouw van een eindejaarsuitkering is van € 281,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Verder gaat de rechtbank uit van 8% vakantietoeslag, de pensioenpremie van
€ 262,87 per maand en de premie IPBW van € 5,80 per maand. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen op € 3.038,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Uitgaande van de hiervoor genoemde gegevens bedroeg het NBGI van partijen ten tijde van het uiteengaan (€ 2.336,- + € 3.038,- =) € 5.374,- per maand. Conform de aanbevelingen uit het rapport 2023 dient bij het NBGI te worden opgeteld het kindgebonden budget waar partijen ten tijde van de samenleving recht op hadden. Op basis van hun NBGI hadden partijen recht op een kindgebonden budget van € 77,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Aldus berekent de rechtbank het NBGI op € 5.451,- per maand (€ 2.336,- + € 3.038,- + € 77,-).
Gelet op voormeld NBGI bedraagt de behoefte van de kinderen op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2023 voor twee kinderen uit het rapport € 1.312,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van de kinderen € 1.393,- per maand, te weten
€ 696,- per maand per kind.
Draagkracht
De behoefte van de kinderen moet door partijen worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van partijen dient conform de aanbevelingen uit het rapport 2024 in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.270)].
Draagkracht vrouw
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 2.541,- bruto per maand, zoals blijkt uit de salarisstroken van september, oktober en november 2023. Uit deze salarisstroken blijkt dat de vrouw een maandelijkse opbouw voor een eindejaarsuitkering heeft van € 76,23, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Verder gaat de rechtbank uit van 8% vakantietoeslag, de pensioenpremie van € 208,76 per maand en de premie Aanvulling op WW van € 3,81 per maand. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de moeder op € 3.242,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 699,- per maand, te weten
70% x [3.242 - (0,3 x 3.242 + 1.270)].
Draagkracht man
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van dezelfde inkomensgegevens als bij de behoefteberekening. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 3.114,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 637,- per maand, te weten
70% x [3.114 - (0,3 x 3.114 + 1.270)].
Gezamenlijke draagkracht partijen
De draagkracht van partijen gezamenlijk bedraagt (€ 699,- + € 637,- =) € 1.336,- per maand. Deze draagkracht is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien
(€ 1.393,-). Er is sprake van een tekort van € 57,- per maand.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad op 16 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:586) heeft geoordeeld dat het hanteren van een forfaitaire woonlast op zichzelf niet in strijd is met de wettelijke maatstaven. Indien met de berekende draagkracht van de ouders niet (geheel) in de behoefte van het kind kan worden voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de betrokken ouder duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit toepassing van het forfait (0,3 x NBI) in de zogenoemde kinderalimentatieformule, zal de rechter (ambtshalve) moeten nagaan of de draagkracht van die ouder, berekend met inachtneming van de werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage. Indien dit het geval is, moet de rechter ofwel deze hogere bijdrage opleggen, ofwel motiveren waarom hij daartoe, gelet op de verdere omstandigheden van het geval, geen aanleiding ziet.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te wijken van de forfaitaire woonlast. De man heeft verklaard dat hij sinds januari 2023 niet meer in de echtelijke woning woont en dat hij bij kennissen verblijft. Volgens de man betaalt hij aan hen € 350,- á € 400,- per maand als bijdrage in de kosten van de huishouding. Hoewel de vrouw heeft aangevoerd dat de man dit bedrag niet inzichtelijk heeft gemaakt, vindt de rechtbank het aannemelijk dat de man een dergelijk bedrag moet betalen als vergoeding aan de kennissen bij wie hij verblijft. De rechtbank zal daarom voor de berekening van de draagkracht van de man € 400,- per maand als werkelijke woonlasten hanteren. Anders dan de man heeft aangevoerd gaat de rechtbank niet uit van de forfaitaire woonlast voor het geval dat de man binnenkort een eigen woning kan betreden, nu gebleken is dat de man al een jaar bij kennissen verblijft en er nog geen zicht op een eigen woning is. De rechtbank stelt voorop dat deze voorlopige vaststelling het karakter heeft van een ordemaatregel. Daarbij is het uitgangspunt dat wordt uitgegaan van de actuele situatie van partijen, voor zover de rechtbank daar voldoende inzicht in heeft. Indien de rechtbank onvoldoende inzicht in de situatie van partijen heeft, zal de rechtbank beoordelen wat zij redelijk acht en in dat kader een schatting maken.
Uitgaande van werkelijke woonlasten van € 400,- per maand bedraagt de draagkracht van de man volgens de formule € 1.011,- per maand, te weten 70% x [3.114 - (400 + 1.270)].
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 699,- + € 1.011,- =) € 1.710,- per maand bedraagt het eigen aandeel van de man in de kosten van de kinderen naar rato van zijn draagkracht (€ 1.011,- / € 1.710,- x € 1.393,- =) € 824,- per maand.
Op de door de man te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de vast te stellen voorlopige zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 15%. Het bedrag aan zorgkorting bedraagt € 209,- per maand (15% van € 1.393,-). De door de man te betalen voorlopige kinderalimentatie zal dan ook worden vastgesteld op een bedrag van € 615,- per maand, te weten € 307,- per maand per kind.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) 's-Gravenhage, aan de [adres] en beveelt mitsdien dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats] ;
  • [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2019 te [geboorteplaats] ;
aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
*
bepaalt dat de man voorlopig gerechtigd is om:
- [kind 1] en [kind 2] bij zich te hebben om de week van vrijdag 17.00 uur tot zondag
12
uur;
- [kind 1] iedere dinsdag en donderdag van 17.30 uur tot 19.00 uur te begeleiden naar de voetbaltrainingen en iedere zaterdag naar de voetbalwedstrijden;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 5 januari 2024, voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen(bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 307,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Tekst