ECLI:NL:RBDHA:2024:7046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL24.15656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 4 april 2024 een asielaanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 april 2024 kennelijk ongegrond werd verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is samen met zijn gemachtigde niet verschenen op de zitting van 2 mei 2024 in Breda. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 5 april 2024 als 'met onbekende bestemming vertrokken' is geregistreerd, wat impliceert dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

De rechtbank overweegt dat indien een vreemdeling Nederland verlaat zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen belang meer heeft bij de procedure. De gemachtigde van eiser heeft op 29 april 2024 aan de rechtbank laten weten dat hij geen contact kan krijgen met eiser en dat hij niet kan bevestigen waar eiser zich bevindt. Tijdens de zitting op 2 mei 2024 heeft noch eiser, noch zijn gemachtigde zich gemeld, en er is geen bewijs dat eiser nog in Nederland verblijft of dat hij nog belang heeft bij de beoordeling van zijn asielaanvraag.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij nog belang heeft bij de procedure. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15656

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 2 mei 2024 behandeld in Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser kort weergegeven ten grondslag gelegd dat hij een relatie had met [geboortedatum] . Haar broers waren het daar niet mee eens en hebben eiser met de dood bedreigd. Van één van de broers van [geboortedatum] heeft eiser geld gekregen om daarmee Marokko te kunnen verlaten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond verklaard [1] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser kan terugkeren naar Marokko, omdat dit een veilig land van herkomst is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko ten aanzien van eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Verweerder heeft het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig geacht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens verweerder is eiser op 5 april 2024 geregistreerd als ‘met onbekende bestemming vertrokken – zelfstandig de woonruimte verlaten’ [2] .
5. Indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, dient er in beginsel vanuit te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [3]
6. De gemachtigde van eiser heeft op 29 april 2024 aan de rechtbank bericht dat hij probeert zijn cliënt via de hem bekende contactgegevens te bereiken, maar nu niet goed kan nagaan waar hij sindsdien verblijft. De gemachtigde heeft voorts aangegeven dat eiser nog belang heeft bij een verdere beoordeling in rechte.
7. Ter zitting op 2 mei 2024 zijn de gemachtigde en eiser niet verschenen. Eiser heeft op dat moment niet aan de rechtbank laten weten dat hij niettemin nog in Nederland verblijft en prijs stelt op bescherming. Ook de gemachtigde heeft niet aan de rechtbank bekend gemaakt dat hij nog contact heeft met eiser, zoals hiervoor bedoeld. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep, nu dit belang ook niet anderszins door eiser is onderbouwd.
8. De conclusie is dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Brief van verweerder van 26 april 2024 met bijlage.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3988.