In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 april 2024, wordt het beroep van eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, behandeld. Eiser had beroep aangetekend omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag. Op 20 maart 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waardoor het beroep van eiser mede gericht is tegen dit besluit. Eiser verzoekt de rechtbank om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank sluit het onderzoek en behandelt de zaak zonder zitting. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij het beroep, omdat verweerder heeft gedaan wat eiser wilde.
Daarnaast wordt ingegaan op het verzoek van eiser om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat in bepaalde gevallen geen dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd, omdat het beroep ongegrond is. Tot slot wordt het verzoek tot proceskostenveroordeling afgewezen, omdat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier A.W. van Eerden.