ECLI:NL:RBDHA:2024:7101
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 11 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 2 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.
De rechtbank onderzoekt of eiser nog procesbelang heeft, aangezien hij op 20 maart 2024 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht, tenzij hij contact houdt met zijn gemachtigde. De gemachtigde van eiser heeft op 22 maart 2024 schriftelijk aangegeven geen contact meer te hebben met eiser en niet te weten waar hij verblijft.
De rechtbank concludeert dat eiser uit de opvang is vertrokken en geen ander verblijfadres bekend is. Aangezien eiser geen contact meer heeft met zijn gemachtigde en de procedure aanhangig is, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser geen procesbelang meer heeft. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is op 23 april 2024 openbaar gemaakt.