ECLI:NL:RBDHA:2024:7101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL24.10615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 11 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 2 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.

De rechtbank onderzoekt of eiser nog procesbelang heeft, aangezien hij op 20 maart 2024 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht, tenzij hij contact houdt met zijn gemachtigde. De gemachtigde van eiser heeft op 22 maart 2024 schriftelijk aangegeven geen contact meer te hebben met eiser en niet te weten waar hij verblijft.

De rechtbank concludeert dat eiser uit de opvang is vertrokken en geen ander verblijfadres bekend is. Aangezien eiser geen contact meer heeft met zijn gemachtigde en de procedure aanhangig is, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser geen procesbelang meer heeft. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is op 23 april 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.10615
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank staat eerst voor de vraag of eiser nog een procesbelang heeft. Uit de stukken volgt dat eiser met ingang van omstreeks 20 maart 2024 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579) volgt dat, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd, met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. De Afdeling heeft overwogen dat dit slechts anders is als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. De Afdeling heeft toegelicht dat dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
4. Op 22 maart 2024 heeft de gemachtigde van eiser schriftelijk gereageerd op de MOB-melding. De gemachtigde heeft aangegeven geen contact meer te hebben met eiser en hij weet ook niet waar hij verblijft. Het laatste contact met eiser dateert van 18 of 19 maart 2024. Een daarna aan eiser verzonden brief is onbestelbaar aan de gemachtigde geretourneerd.
5. De rechtbank maakt hieruit op dat eiser uit de opvang is vertrokken en geen ander verblijfadres van hem bekend is. Ook heeft eiser geen contact meer met zijn gemachtigde, terwijl de procedure aanhangig is. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat eiser geen procesbelang meer heeft.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.