ECLI:NL:RBDHA:2024:7143
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2024 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, waarbij Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgronden te laat zijn ingediend. De laatste dag voor het indienen was 16 april 2024, maar de beroepsgronden zijn pas op 18 april 2024 ingediend, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de claim dat er sprake was van een vergissing bij het berekenen van de termijn. Echter, de rechtbank oordeelt dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, ook niet gezien het feit dat de fout is gemaakt door een professioneel rechtsbijstandverlener. De rechtbank heeft vervolgens de vraag onderzocht of niet-ontvankelijkheid zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM, maar concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat Kroatië niet aan de verplichtingen voldoet die voortvloeien uit het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere kwetsbaarheid van eiser is die aanvullende garanties van Kroatië zou vereisen. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn claims van kwetsbaarheid. Ook zijn er geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden wijzen op onevenredige hardheid bij overdracht aan Kroatië. De rechtbank concludeert dat de overdracht van eiser aan Kroatië niet leidt tot onmenselijke of vernederende behandeling, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.