ECLI:NL:RBDHA:2024:718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/1887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een WIA-uitkering behandeld. Eiser had bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die was afgewezen. De rechtbank beoordeelt of de afwijzing van de uitkering terecht was. Eiser stelt dat zijn beperkingen door de verzekeringsarts zijn onderschat en dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen voor het werken in een koude omgeving en het gebruik van Tramadol. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft waarom geen verdergaande beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts zijn besluiten op zorgvuldige wijze heeft genomen en dat er geen medische onderbouwing is voor de stellingen van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de verweerder dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering vanaf 22 juli 2022. De rechtbank wijst erop dat tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1887

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O.H.G. Daane Bolier)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 31 augustus 2022 (het primaire besluit) bepaald dat eiser geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanaf 22 juli 2022. Verweerder heeft bij besluit van 8 februari 2023 (het bestreden besluit) het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering vanaf 22 juli 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.1
Aan eiser is in 2016 en 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Een aanvraag door eiser om een WIA-uitkering op 28 januari 2020 is bij besluit van 20 maart 2020 afgewezen. Naar aanleiding van een ziekmelding op 24 juli 2020 is aan eiser opnieuw een ZW-uitkering toegekend vanaf 23 oktober 2020. Eiser heeft op 20 april 2022 een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan, die heeft geleid tot het primaire besluit.
5.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde WIA-uitkering niet toegekend. Daaraan ligt een rapportage van de primaire verzekeringsarts van 19 juli 2022 ten grondslag. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, waarbij de medische rapportages vanaf 2016 zijn betrokken. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts eiser lichamelijk onderzocht, in het bijzonder de knieën en heupen, en psychisch onderzocht. Bij het opstellen van de belastbaarheid heeft de primaire verzekeringsarts rekening gehouden met klachten als gevolg van artrose van de knieën en de heupen. De klachten zijn vertaald in beperkingen, die zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juli 2022. Op basis van deze FML heeft de primaire arbeidsdeskundige in de rapportage van 31 augustus 2022 de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten; SBC-code 111180), medewerker tandtechniek (SBCcode 264050), assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071), telefonist (SBC-code 315174) en telefonisch verkoper (SBC-code 315173) geselecteerd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 12,92%.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar een rapportage van 1 februari 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, het primaire besluit gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en een in bezwaar ontvangen brief van 28 december 2022 van de orthopeed M. Rutgers van het Reinier Haga Orthopedisch Centrum bij het onderzoek betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, voor zover in beroep van belang, vermeld dat eiser zich in een rolstoel verplaatst, zodat moet worden uitgegaan van de verplaatsingsmogelijkheden vanuit de rolstoel. In een aanvullende rapportage van 27 maart 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom beperkingen voor het werken in een koude omgeving en vanwege het gebruik van Tramadol niet aan de orde zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 2 februari 2023 de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) en medewerker tandtechniek laten vervallen. Binnen de functie productiemedewerker industrie is een geschikte alternatieve functie geselecteerd (montagemedewerker) en verder zijn weer de functies elektronisch medewerker (door de primaire arbeidsdeskundige nog geduid als assemblagemedewerker besturingskasten en panelen), telefonisch verkoper en telefonist geselecteerd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 24,46%.
7. Eiser stelt dat zijn beperkingen als gevolg van de artrose in zijn knieën en heupen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. De toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat moet worden uitgegaan van de verplaatsingsmogelijkheden vanuit de rolstoel brengt met zich mee dat in de FML (verdergaande) beperkingen moeten worden aangenomen voor staan, staan tijdens het werk en geknield of gehurkt actief zijn. Daarnaast moet een beperking worden aangenomen voor het werken in een koude omgeving, omdat de klachten van eiser door kou verergeren. Ook moet een beperking voor verhoogd persoonlijk risico worden aangenomen vanwege het gebruik van Tramadol, dat eiser slikt in verband met zijn pijnklachten. Eiser mag vanwege het gebruik van Tramadol geen voertuigen en/of machines besturen. Verder stelt eiser vanwege zijn beperkingen de geduide functies niet te kunnen verrichten. Eiser stelt tot slot dat bij de indexering van het maatmanloon uit moet worden gegaan van januari 2023 in plaats van juli 2022.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
Staan en staan tijdens het werk
8.2
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom geen verdergaande beperkingen voor ‘staan’ en ‘staan tijdens het werk’ zijn aangenomen. In de FML van 19 juli 2022 wordt eiser beperkt geacht voor staan tot maximaal een kwartier achtereen. Daarnaast wordt eiser beperkt geacht voor staan tijdens het werk tot maximaal een uur op een werkdag. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het uitgaan van de verplaatsingsmogelijkheden vanuit de rolstoel meebrengt dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. De rolstoel is immers een middel om zich te verplaatsen en het gebruik van de rolstoel is daarom niet relevant voor de vraag hoe lang eiser kan staan. Eiser heeft ook geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven om aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geknield of gehurkt actief zijn
8.3
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt dat een verdergaande beperking moet worden aangenomen voor geknield of gehurkt actief zijn. Uit de FML van 19 juli 2022 volgt dat eiser hiervoor al beperkt wordt geacht. Toegelicht wordt dat eiser minder dan vijf minuten achtereen geknield of gehurkt actief kan zijn. Eiser heeft zijn stelling dat deze beperking niet volstaat niet met medische stukken onderbouwd. Eiser heeft ook in dit verband aangevoerd dat van de verplaatsingsmogelijkheden van de rolstoel moet worden uitgegaan. Dit gegeven is op zichzelf onvoldoende om een verdergaande beperking aan te nemen. Zoals hiervoor overwogen is de rolstoel een middel om zich te verplaatsen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Werken in een koude omgeving
8.4
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een beperking voor het werken in een koude omgeving moet worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat geen beperking voor het werken in een koude omgeving is aangenomen omdat een dergelijke beperking alleen wordt overwogen bij specifieke hart- en longaandoeningen. Daarvan is bij eiser geen sprake. Een koude omgeving heeft niet tot gevolg dat de slijtage van de gewrichten als gevolg van de artrose verergert, ook omdat eiser zich op de kou kan kleden. Eiser heeft zijn enkele stelling dat een koude omgeving leidt tot een toename van de pijn en dat daarom wel een beperking moet worden aangenomen niet met medische informatie onderbouwd.
Gebruik van Tramadol
8.5
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om een beperking voor verhoogd persoonlijk risico vanwege het gebruik van Tramadol aan te nemen. Indien er geen sprake is van bijwerkingen, kan en mag gebruik worden gemaakt van machines. De primaire verzekeringsarts heeft op het spreekuur geen aanwijzingen voor een verlaagd bewustzijn en sufheid waargenomen en eiser heeft geen klachten geuit die daarop kunnen wijzen. Ook is de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gebleken dat eiser op de datum in geding Tramadol gebruikte.
8.6
Uit de door eiser overgelegde uitdraai van 28 maart 2023 volgt dat op 17 oktober 2019 en 3 maart 2020 Tramadol aan eiser is verstrekt. De verstrekkingsdatum 3 maart 2020 is ruim twee jaar vóór de datum in geding gelegen. Daarmee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij op de datum in geding Tramadol gebruikte. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De geduide functies
8.7
Eiser stelt de geduide functies niet te kunnen verrichten omdat de werkplekken niet toegankelijk zijn voor een rolstoel. Eiser kan bovendien de functie productiemedewerker industrie niet verrichten, omdat de beschermingsmaatregelen (voet- en polsbandje) ongeschikt zijn om de electronica te beschermen tegen electrostatische ontlading vanwege het feit dat eiser in een rolstoel zit.
8.8
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 2 februari 2023 vermeld dat de werkplekken rolstoeltoegankelijk zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet het geval is, zodat deze beroepsgrond niet slaagt. Verder is de rolstoel slechts een vervoersmiddel en kan eiser op een (gewone) stoel zitten tijdens de werkzaamheden. Daarom slaagt ook deze beroepsgrond niet.
Indexering maatmanloon
8.9
Eiser stelt dat voor de indexering van het maatmanloon januari 2023 als uitgangspunt moet worden genomen, omdat het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 februari 2023 dateert en op dat moment het indexcijfer van januari 2023 was gepubliceerd.
8.1
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) worden bij de vaststelling van het maatmaninkomen, het inkomen, de inkomsten uit arbeid en de verdiensten, bedoeld artikel 7, eerste lid, die bij toepassing van artikel 7a in aanmerking worden genomen, vanaf het begin van het eerste in aanmerking genomen aangiftetijdvak aangepast aan de eerst-gepubliceerde cijfers van de index van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen, zoals die uiterlijk ten tijde van het arbeidsdeskundig onderzoek door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gepubliceerd.
8.11
Op grond van het tweede lid van artikel 8 van het Schattingsbesluit wordt, nadat een eerste beoordeling in verband met de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft plaatsgevonden, bij een hernieuwde vaststelling, een heropening, een herleving of een herziening van de uitkering geen rekening gehouden met na die eerste beoordeling opgetreden wijzigingen in het maatmaninkomen, met dien verstande dat bij de hernieuwde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid het maatmaninkomen wordt aangepast aan de eerst-gepubliceerde cijfers van de index van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen, zoals dit uiterlijk ten tijde van het arbeidsdeskundig onderzoek door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gepubliceerd.
8.12
Uit artikel 8, eerste lid, van het Schattingsbesluit volgt dat het maatmaninkomen wordt geïndexeerd aan de hand van het ten tijde van het arbeidskundig onderzoek geldende door het CBS gepubliceerde indexeringscijfer. Het gaat hierbij om het gebruik van het op de datum van beoordeling meest recent gepubliceerde indexcijfer van de maand waarin de datum in geding ligt. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit bij de toepassing van het tweede lid van artikel 8 anders is. Bepalend voor de beoordeling is immers de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op de datum in geding. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarom terecht het indexcijfer behorend bij de maand juli 2022 gebruikt.
8.13
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 22 juli 2022 op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 8 van het Schattingsbesluit en terecht is uitgegaan van het CBS-indexcijfer behorend bij de maand juli 2022, dat bekend was ten tijde van het laatste arbeidskundige onderzoek.

Conclusie en gevolgen

9. Verweerder heeft terecht bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering vanaf 22 juli 2022.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.
griffier rechter
de rechter is buiten staat om de uitspraak te
tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 11 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU4362.