ECLI:NL:RBDHA:2024:7273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
AWB 23/5520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijf bij familie- of gezin, vrijstelling inburgeringsvereiste en middelenvereiste, belangenafweging in het kader van 8 EVRM en artikel 17 Gezinsherengingsrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Eritrese man met rechtmatig verblijf in Duitsland, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn echtgenote en kinderen in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet voldeed aan het inburgeringsvereiste en het middelenvereiste. Eiser voerde aan dat hij zich voldoende had ingespannen om het inburgeringsexamen te halen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aantoonbaar voldoende had gedaan om aan de eisen te voldoen. De rechtbank kon niet meewegen dat eiser kort na het bestreden besluit alsnog slaagde voor het examen, omdat de beoordeling ex tunc plaatsvond.

Daarnaast werd de afwijzing van de vrijstelling van het middelenvereiste besproken. De rechtbank concludeerde dat de referente, de echtgenote van eiser, niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling, aangezien zij een uitkering ontving en niet in staat was om zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien. Eiser stelde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet goed was uitgevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de relevante feiten en omstandigheden had betrokken in zijn afweging. De rechtbank concludeerde dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder woog dan het belang van eiser om gezinsleven in Nederland uit te oefenen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag om een mvv. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 6 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/5520

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
gemachtigde: mr. E.S. van Aken
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

gemachtigde: mr. K. Kanters.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de ten behoeve van eiser ingediende aanvraag om een machtiging voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam referent] (referente)’ afgewezen.
In het besluit van 25 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen die afwijzing ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, referente, de gemachtigde van verweerder, en A. Mohammedali als tolk.
Verweerder heeft bij brief van 12 maart 2024 een aanvullende reactie ingediend. Eiser heeft bij brief van 26 maart 2024 hierop gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 29 maart 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Hij heeft rechtmatig verblijf in Duitsland en woont en werkt daar. Eiser wil in Nederland bij referente (zijn echtgenote) en hun minderjarige kinderen komen wonen. Op 10 september 2021 heeft referente een aanvraag ingediend om aan eiser met dat doel een mvv te verlenen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en deze beslissing in bezwaar gehandhaafd, omdat eiser niet aan het inburgeringsvereiste en het middelenvereiste voldoet .
Inburgeringsvereiste
3. Eiser voert aan dat hem ten onrechte geen ontheffing is verleend van het inburgeringsvereiste. Hij vindt dat hij zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om voor het inburgeringsexamen te slagen. Hij is alleen voor het onderdeel spreekvaardigheid niet geslaagd, maar heeft de overige twee onderdelen gehaald. Als eiser in Nederland zou wonen, zou hij de Nederlandse taal veel sneller beheersen. Eiser stelt dat het in het belang van referente en de kinderen is dat hij bij hen komt wonen.
4. Het is niet in geschil dat eiser inburgeringsplichtig is, dat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling en dat hij op het moment van het bestreden besluit het inburgeringsexamen niet had gehaald. De omstandigheid dat eiser kort daarna alsnog is geslaagd voor het inburgeringsexamen kan de rechtbank, gelet op de ex-tunc toetsing in beroep, niet bij haar beoordeling betrekken.
5. In geschil is of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan eiser had moeten worden ontheven van het inburgeringsvereiste, omdat gezinshereniging voor hem anders onmogelijk of uiterst moeilijk wordt. [1] Verweerder betrekt bij de beoordeling van die vraag de getoonde wil van de vreemdeling om voor het examen te slagen en de inspanningen die geleverd zijn om het examen voor te bereiden en om te slagen voor het examen. [2] Daarbij mogen de gevraagde inspanningen van de vreemdeling niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.
6. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat daarvan in dit geval niet is gebleken. De omstandigheid dat eiser op eigen initiatief heeft geprobeerd om zich de Nederlandse taal eigen te maken getuigt weliswaar van zijn wens om in te burgeren, maar betekent nog niet dat hij zich ook aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om te slagen voor alle onderdelen van het inburgeringsexamen. Uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar op 22 november 2022 blijkt dat het voor eiser pas op dat moment duidelijk werd wat het inburgeringsvereiste precies inhield en dat een zelfstudiepakket (in zijn eigen taal) beschikbaar is. Hij heeft hierna één keer het examen afgelegd. Verweerder heeft er verder van uit mogen gaan dat eiser binnen een redelijke termijn ook voor het laatste onderdeel kon slagen. Voor zover eiser zijn echtgenote wil helpen bij de zorg voor en opvoeding van de kinderen, heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken dat het gezin in afwachting van het behalen van inburgeringsexamen niet zonder eisers aanwezigheid kan. Daarbij heeft verweerder kunnen wijzen op de omstandigheid dat eiser regelmatig vanuit zijn woonplaats in Duitsland naar zijn gezin in Nederland komt en dat referente daarnaast wordt ondersteund door maatschappelijk werk. Eiser heeft in beroep ondersteunende verklaringen van derden overgelegd, maar daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd dat een spoediger gezinshereniging noodzakelijk is in het belang van de kinderen. Specifiek ten aanzien van de verklaring van de huisarts wordt nog overwogen dat deze weliswaar stelt dat “de 4 kinderen worden getraumatiseerd door onzekerheid wanneer ze hun vader weer zien”, maar uit de verklaring wordt niet inzichtelijk wat dit concreet betekent en op hoe de huisarts tot deze conclusie is gekomen.

Middelenvereiste

7. Eiser stelt dat ten onrechte geen vrijstelling van het middelenvereiste is verleend, omdat referente blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland heeft aan haar een ontheffing van de arbeidsplicht verleend voor de duur van vijf jaar, tot 1 september 2025. Het is referente sinds 2016 niet gelukt om werk te vinden. Zij is op meerdere vlakken niet zelfredzaam. Indien eiser in Nederland zou wonen, zou het gezin minder beroep doen op maatschappelijk werk en zou referente meer mogelijkheden krijgen om zich te ontwikkelen. Ook zou dan geen aanspraak meer worden gemaakt op middelen uit de openbare kas.
8. Vaststaat dat referente niet voldoet aan het middelenvereiste, aangezien zij een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Verweerder heeft verder terecht geconcludeerd dat referente niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste [3] , omdat niet is gebleken dat referente blijvend niet in staat is om hieraan te voldoen. Uit het overgelegde besluit van het college van burgemeester en wethouders blijkt dat referente is ontheven van de arbeidsplicht omdat zij een alleenstaande ouder is van drie kinderen die jonger dan vijf jaar zijn. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat dit een tijdelijk situatie is. Niet is gebleken dat referente gedurende vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om een mvv is vrijgesteld van de arbeidsplicht. Ook overigens is niet aangetoond dat eiseres in aanmerking komt voor een vrijstelling van de eis van het duurzaam en zelfstandig hebben van voldoende middelen van bestaan. Het middelenvereiste is daarom terecht tegengeworpen.
Belangenafweging
9. Eiser wijst in beroep op de noodzaak van een belangenafweging, gezien het recht op eerbiediging van het recht op gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM, gelet op artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [4] , en met het oog op de belangen van het kind op grond van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Hij stelt dat de kinderen volledig zijn geworteld in de Nederlandse samenleving en dat het in het belang van de kinderen is dat ze samen met hun ouders in Nederland kunnen verblijven. Eiser wijst er verder op dat referente is genaturaliseerd tot Nederlandse. Ook stelt eiser onder verwijzing naar het arrest B.F. [5] dat flexibel moet worden omgegaan met het tegenwerpen van het middelenvereiste omdat referente weliswaar afhankelijk is van sociale bijstand, maar eiser een bijdrage levert in haar levensonderhoud. Verweerder heeft volgens hem ten onrechte de belangenafweging op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Ghri)nagelaten. [6]
10. Niet in geschil is dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM tussen eiser en referente. De rechtbank stelt vast dat verweerder de relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken in zijn belangenafweging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen concluderen dat het belang van de Nederlandse staat in dit geval zwaarder weegt dan het belang van eiser om hier in Nederland gezinsleven uit te oefenen met referente. Hierbij staat voorop dat artikel 8 van het EVRM niet het recht geeft om zelf te kiezen waar men wil wonen en dat verweerder gelet op onder andere het economisch belang van Nederland terughoudend mag zijn bij het toelaten van vreemdelingen. In dat verband is niet in geschil dat referente niet beschikt over de middelen om in het bestaan van eiser in Nederland te voorzien. Verweerder heeft er van uit kunnen gaan dat dit op termijn mogelijk wel het geval is. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de belangen van eiser en zijn gezin hiertegen heeft afgewogen en daarbij heeft betrokken wat eisers hebben aangevoerd. Verweerder heeft in die belangenafweging kunnen betrekken dat eisers gezin zich in Duitsland kan vestigen. Verweerder heeft daarbij ook gemotiveerd dat, hoewel referente is genaturaliseerd en ook haar kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben, juist niet is gebleken van sterke feitelijke banden met Nederland. Het is verder niet aannemelijk geworden dat het belang van de kinderen zich tegen een eventuele verhuizing naar Duitsland verzet. Aldus geeft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM naar het oordeel van de rechtbank blijk van een
‘fair balance’. De verwijzing naar het arrest B.F. en het beroep van eiser op het in acht nemen van gepaste flexibiliteit bij het tegenwerpen van het middelenvereiste leidt in dit geval niet tot een geslaagd beroep.
11. Ook op grond van artikel 17 van de Ghri moet bij een afwijzing van een verzoek om gezinshereniging vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden rekening worden gehouden met de betrokken belangen van de verzoeker en zijn gezinsleden. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit weliswaar geen expliciete verwijzing bevat naar deze bepaling, maar is met verweerder van oordeel dat eiser geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan de belangenafweging op grond van artikel 17 Ghri in zijn geval een andere uitkomst zou moeten hebben dan die op grond van artikel 8 van het EVRM.
Conclusie
12. De aanvraag is terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, op 6 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
om de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.71a, tweede lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Paragraaf B7/2/2.1.1 van de Vc.
4.Richtlijn 2003/86/EG.
5.B.F. and others v. Switserland, Europees Hof voor de Rechten van de Mens 4 oktober 2023, 13258/18, 15500/18, 57303/18 en 9078/20.
6.Eiser verwijst in dat verband naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 22 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:13129.