ECLI:NL:RBDHA:2024:7288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
NL24.8104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Syrische eiser in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Syrische eiser beoordeeld tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 28 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 2 april 2024 behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom hij geen toepassing geeft aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij mishandeld is door de Bulgaarse autoriteiten en dat hij getuige is geweest van mishandeling van andere vreemdelingen. Hij betoogt dat zijn bijzondere omstandigheden aanleiding zouden moeten zijn om zijn aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen en dat de verwachte situatie na overdracht naar Bulgarije van belang is.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid onder artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet kan terugkeren naar Bulgarije, en de rechtbank wijst erop dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet van dien aard zijn dat ze een onevenredige hardheid zouden opleveren. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.8104
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser is van Syrische nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1983. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Chorani als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Had de staatssecretaris artikel 17 van de Dublinverordening moeten toepassen?
6. Eiser heeft ter zitting het geschil beperkt tot het volgende. Eiser betoogt dat de staatssecretaris in zijn bijzondere individuele omstandigheden aanleiding moet zien om zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van
de Dublinverordening (Dvo). Overdracht aan Bulgarije getuigt van onevenredige hardheid. Hiertoe voert eiser aan dat hij is mishandeld door de Bulgaarse autoriteiten en getuige is geweest van mishandeling van andere vreemdelingen. Eiser heeft twee keer een klacht ingediend bij de Bulgaarse autoriteiten, maar dit heeft nergens toe geleid. Eiser werd bijvoorbeeld ook niet geholpen met het regelen van een opvangplek waardoor hij buiten moest slapen. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraken van zittingsplaats Haarlem van 28 februari 2024 en 19 maart 20242. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de omstandigheden waaronder hij in Bulgarije heeft verbleven en de gevolgen die dat voor hem hebben gehad. Eiser verwijst daartoe naar arrest X van 29 februari 2024.3
7. De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat voldoende gemotiveerd is waarom hij geen toepassing geeft aan artikel 17 Dvo. De rechtbank in Haarlem geeft volgens de staatssecretaris een onjuiste invulling aan de reikwijdte en de wijze waarop artikel 17 Dvo moet worden getoetst. De toepassing van artikel 17 is een discretionaire bevoegdheid, welke is voorbehouden aan de lidstaten. Deze bevoegdheid kan worden ingezet als sprake is van zeer ernstige gebeurtenissen in een andere lidstaat. Hiervoor mag wel van de vreemdeling worden verlangd dat hij zijn stellingen op dit punt onderbouwt, maar dat heeft eiser in deze zaak niet gedaan. De door eiser naar voren gebrachte omstandigheden zijn in het besluit meegewogen maar hierin heeft verweerder geen aanleiding gezien om de aanvraag in behandeling te nemen. Verweerder geeft verder aan dat van belang is de verwachte situatie waarin de eiser zich zal bevinden na overdracht naar Bulgarije en niet de situatie waarin hij zich bevond. Eiser heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij niet terug kan naar Bulgarije.
8. Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in deze verordening. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat van hem niet kan worden verlangd dat hij teruggaat naar Bulgarije. Verweerder heeft de eigen verklaringen van eiser – die niet zijn voorzien van verdere onderbouwing - daarvoor onvoldoende mogen vinden. De medische afsprakenkaart vormt niet een onderbouwing waarin verweerder aanleiding had moeten zien om de aanvraag alsnog aan zich te trekken. Eiser gaat terug naar Bulgarije als Dublinclaimant en niet in geding is dat Bulgarije zich niet zou houden aan zijn internationale verplichtingen ten aanzien van Dublinclaimanten. Om die reden kan het beroep van eiser op het arrest X niet slagen. De door eiser genoemde uitspraken van de rechtbank Haarlem geeft de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen reeds omdat geen sprake is van soortgelijke gevallen. De staatssecretaris mocht zich op het standpunt stellen dat niet is gebleken van dusdanig bijzondere omstandigheden, waardoor overdracht aan Bulgarije van een onevenredige hardheid getuigt.
3 Arrest van 29 februari 2024, X. tegen Nederland, C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.