ECLI:NL:RBDHA:2024:7288
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag van een Syrische eiser in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Syrische eiser beoordeeld tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 28 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 2 april 2024 behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom hij geen toepassing geeft aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij mishandeld is door de Bulgaarse autoriteiten en dat hij getuige is geweest van mishandeling van andere vreemdelingen. Hij betoogt dat zijn bijzondere omstandigheden aanleiding zouden moeten zijn om zijn aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen en dat de verwachte situatie na overdracht naar Bulgarije van belang is.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid onder artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet kan terugkeren naar Bulgarije, en de rechtbank wijst erop dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet van dien aard zijn dat ze een onevenredige hardheid zouden opleveren. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.