In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.A. Dorsman, had beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem was opgelegd op 23 april 2024, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 7 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldbelverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. M. Weerman.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Eiser betwistte niet de zware en lichte gronden die door de staatssecretaris zijn aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, maar dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank stelt vast dat eiser, ondanks het gebrek in de informatievoorziening, niet in zijn belangen is geschaad, aangezien hij gebruik heeft gemaakt van zijn rechten en de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te handhaven.
De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en verklaart dat de inbewaringstelling rechtmatig is. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.