ECLI:NL:RBDHA:2024:7295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.A. Dorsman, had beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem was opgelegd op 23 april 2024, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 7 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldbelverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. M. Weerman.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Eiser betwistte niet de zware en lichte gronden die door de staatssecretaris zijn aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, maar dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank stelt vast dat eiser, ondanks het gebrek in de informatievoorziening, niet in zijn belangen is geschaad, aangezien hij gebruik heeft gemaakt van zijn rechten en de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te handhaven.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en verklaart dat de inbewaringstelling rechtmatig is. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 23 april 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldbelverbinding, bijgestaan zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die door de staatssecretaris in de maatregel van bewaring zijn opgenomen, inhoudelijk niet betwist. De gronden zijn gelet op het bepaalde in artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) voldoende om de maatregel te dragen. Daarom kan worden aangenomen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Is eiser op de juiste manier op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Bij de uitreiking van de maatregel
van bewaring heeft de staatssecretaris hem niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) oordeelde in de uitspraak van 15 november 2023 dat de feitelijke en juridische gronden moeten zijn vermeld. [1] In dit geval is kennelijk een folder uitgedeeld, maar dat is niet wat de Afdeling bedoelt. Eiser is in deze zaak van mening, dat inmiddels – ruim vijf maanden na de uitspraak van de Afdeling – géén plaats meer is voor een belangenafweging. Als er plaats is voor een belangenafweging, dan moet deze in het voordeel van eiser uitvallen, omdat de staatssecretaris ondanks de duidelijke uitspraak van de Afdeling stelselmatig volhardt in de met de wet strijdige praktijk. Hierdoor is het voorschrift van artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 een dode letter geworden. Dit is onaanvaardbaar, aldus eiser. In dit geval weegt het belang van eiser bij een correcte naleving van de informatieplicht zwaarder dan het algemene belang, dat wordt gediend door de inbewaringstelling.
5.1.
Eisers betoog dat sprake is van een gebrek in de manier waarop eiser op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring klopt. De staatssecretaris heeft niet voldaan aan de eisen genoemd in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. In de maatregel van bewaring staat vermeld dat eiser bij de uitreiking een informatiebrief ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ in de Arabische taal heeft ontvangen. De Afdeling heeft in haar uitspraak onder meer overwogen dat voldoende is een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring. De informatiebrief waarnaar door de staatssecretaris is verwezen bevindt zich niet in het dossier. Op de zitting heeft de staatsecretaris toegelicht dat de informatiebrief alle gronden bevat die aan een maatregel van bewaring ten grondslag gelegd kunnen worden, maar dat de specifiek op eiser van toepassing zijnde gronden niet zijn aangekruist. Volgens de staatssecretaris is het namelijk niet mogelijk om de informatiebrief te individualiseren. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat sprake is van een gebrek, omdat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarde dat de op eiser van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden hem schriftelijk zijn meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal (in dit geval Engels). Dat de gronden van de maatregel eiser mondeling kenbaar zijn gemaakt met behulp van een telefonische tolk in de Arabische taal maakt dit niet anders.
5.2.
Toch leidt dit betoog niet tot opheffing van de bewaring. Het gebrek maakt namelijk niet dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is. Ook dat staat in de uitspraak van de Afdeling. Dit omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Anders dan eiser ziet de rechtbank in het tijdsverloop tussen de uitspraak van de Afdeling en de opgelegde maatregel van bewaring geen aanleiding om de maatregel onrechtmatig te achten. De Afdeling heeft geen termijn gesteld waarbinnen de staatssecretaris zijn werkwijze in overeenstemming moet brengen met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Bovendien wijzigt het enkele tijdsverloop niets in de aard van het vastgestelde gebrek, zodat ook nu een individuele belangenafweging op zijn plaats is.
5.2.1.
Eiser heeft ook zonder de mededeling als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000, gebruik gemaakt van de hem toekomende rechten. Zo is voor eiser, op initiatief van de staatssecretaris, een piketmelding verzonden en geaccepteerd. Verder blijkt uit het rapport van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling dat eiser via een tolk op de hoogte is gesteld van de redenen voor de bewaring en dat hij recht heeft op (gratis) bijstand van een advocaat. Van deze mogelijkheid heeft eiser ook daadwerkelijk gebruik gemaakt: eisers gemachtigde heeft kort na het opleggen van de maatregel beroep ingesteld. Gelet op het voorgaande is eiser niet in zijn belangen is geschaad.
5.2.2.
Hiertegenover staat dat het belang van de staatssecretaris bij oplegging van bewaring, gelet op het risico op onttrekking (zoals blijkt uit de gronden en de gegeven motivering in de maatregel), zwaar weegt. Daarom is er geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Het onder 5.1 vastgestelde gebrek maakt daarom niet dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Zoals ook is geoordeeld in de uitspraak van de Afdeling geeft dit geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
2.Vergelijk ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.