ECLI:NL:RBDHA:2024:7327
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen van Pakistaanse eisers wegens onvoldoende onderbouwing van vrees voor eerwraak en valse aangifte
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, zijn de asielaanvragen van twee Pakistaanse eisers afgewezen. De eisers, een echtpaar dat in oktober 2021 asiel heeft aangevraagd, vreesden voor eerwraak en een valse aangifte van diefstal door de vader van de eiseres. De rechtbank heeft op 27 maart 2024 de beroepen behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen eerder afgewezen op 21 november 2023, en de rechtbank beoordeelde of deze afwijzing terecht was.
De rechtbank concludeert dat de vrees voor eerwraak niet aannemelijk is gemaakt. De eisers hebben aangevoerd dat hun vertrek uit Saoedi-Arabië zonder toestemming van de (schoon)vader hen in gevaar brengt, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de (schoon)vader hen daadwerkelijk zou willen schaden. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de eisers geen expliciete doodsbedreigingen hebben ontvangen en dat hun problemen voornamelijk voortkwamen uit een financieel conflict met de (schoon)vader.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eisers over de valse aangifte van diefstal door de vader van eiseres beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris deze valse aangifte niet ten onrechte heeft afgewezen, omdat de eisers onvoldoende details hebben verstrekt over deze aangifte. De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris de asielaanvragen terecht als ongegrond heeft afgewezen, en verklaart de beroepen ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 8 mei 2024.