In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteitdrager, tegen het terugkeerbesluit dat op 21 december 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan hem is opgelegd. Dit besluit omvatte een vertrektermijn van 0 dagen en een licht inreisverbod. Eiser had op 15 juli 2023 een asielaanvraag ingediend, maar trok deze op 21 december 2023 in. De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het terugkeerbesluit en het inreisverbod terecht heeft opgelegd, hoewel de motivering in het bestreden besluit aanvankelijk ontoereikend was. De staatssecretaris heeft dit gebrek hersteld in zijn verweerschrift, waardoor de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser voerde aan dat hij zich aan afspraken en de meldplicht houdt, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de aanwezige gronden een risico op onderduiken mocht aannemen.
Eiser betoogde verder dat de staatssecretaris zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder mishandeling in de opvang, niet had meegewogen. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat deze omstandigheden niet tot een ander besluit konden leiden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar kent zij eiser wel een proceskostenvergoeding toe van € 875,- voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand.