ECLI:NL:RBDHA:2024:7393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
NL24.463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking asielaanvraag en oplegging terugkeerbesluit met inreisverbod in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteitdrager, tegen het terugkeerbesluit dat op 21 december 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan hem is opgelegd. Dit besluit omvatte een vertrektermijn van 0 dagen en een licht inreisverbod. Eiser had op 15 juli 2023 een asielaanvraag ingediend, maar trok deze op 21 december 2023 in. De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het terugkeerbesluit en het inreisverbod terecht heeft opgelegd, hoewel de motivering in het bestreden besluit aanvankelijk ontoereikend was. De staatssecretaris heeft dit gebrek hersteld in zijn verweerschrift, waardoor de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser voerde aan dat hij zich aan afspraken en de meldplicht houdt, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de aanwezige gronden een risico op onderduiken mocht aannemen.

Eiser betoogde verder dat de staatssecretaris zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder mishandeling in de opvang, niet had meegewogen. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat deze omstandigheden niet tot een ander besluit konden leiden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar kent zij eiser wel een proceskostenvergoeding toe van € 875,- voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.463
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het op
21 december 2023 door de staatssecretaris aan hem opgelegde terugkeerbesluit met een 0 dagen-vertrektermijn en het daarin tevens opgelegde lichte inreisverbod.
2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Eiser heeft op 15 juli 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Op 21 december 2023 heeft eiser zijn asielaanvraag ingetrokken. Vervolgens heeft de staatssecretaris het bestreden besluit genomen.

Het bestreden besluit

5. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 62, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a Vw juncto artikel 6.1 en artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit (Vb) wordt bij eiser een risico op onderduiken aangenomen. Daarnaast heeft de staatssecretaris op basis van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw een inreisverbod voor de duur van 2 jaar opgelegd. Er zijn volgens de staatssecretaris geen redenen om van de oplegging van een inreisverbod af te zien.
Inhoudelijke beoordeling
6. De rechtbank beoordeelt de vraag of de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een (licht) inreisverbod mocht opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is, maar dat eiser wel een proceskostenvergoeding zal worden toegekend. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris het risico op onttrekking voldoende toegelicht?
8. Eiser voert in beroep aan dat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft nagelaten om de gronden die het risico op onderduiken onderbouwen nader toe te lichten. Volgens eiser had dit in ieder geval moeten gebeuren ten aanzien van de gronden uit artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb (de lichte gronden). Eiser bestrijdt de aanwezigheid van de gronden niet, maar volgens eiser moet de staatssecretaris motiveren waarom de aanwezigheid van deze gronden tot de conclusie moet leiden dat er een risico bestaat dat eiser onderduikt. Dat geldt te meer nu eiser zich aan afspraken en aan de meldplicht houdt, waaruit afgeleid kan worden dat er geen risico op onderduiken bestaat.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht aanvoert dat de staatssecretaris in het bestreden besluit de gronden die hij gebruikt ter onderbouwing van het onderduikrisico, nader had moeten toelichten, in ieder geval voor zover het gaat om de lichte gronden. Dit volgt rechtstreeks uit beleid.1 In zoverre slaagt de beroepsgrond.
10. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris dit gebrek heeft hersteld door de benodigde motivering in zijn verweerschrift alsnog op te nemen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het gebrek, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Niet aannemelijk is geworden dat eiser door het gebrek is benadeeld.
11. Voor zover eiser heeft willen betogen dat er geen risico op onderduiken bestaat omdat hij zich houdt aan afspraken en aan de meldplicht, volgt de rechtbank eiser niet in dit betoog. De aanwezigheid van de gronden, welke aanwezigheid door eiser niet betwist wordt, betekent dat de staatssecretaris mag aannemen2 dat er een risico op onderduiken bestaat. De staatssecretaris heeft dit in zijn verweerschrift toereikend nader toegelicht. De door eiser geschetste omstandigheden kunnen hier niet aan af doen. Met de nadere motivering in het verweerschrift is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank draagkrachtig gemotiveerd.

Had de staatssecretaris de persoonlijke omstandigheden moeten meewegen?

12. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris rekening had moeten houden met zijn persoonlijke omstandigheden. Hij is in de opvang mishandeld. Door dit na te laten handelt de staatssecretaris volgens eiser in strijd met artikel 62, derde lid, van de Vw.
1. Vreemdelingencirculaire (deel A), paragraaf A3/3.2.
2 Vreemdelingencirculaire (deel A), paragraaf A3/3.2.
13. De rechtbank is van oordeel dat de staatsecretaris in zijn verweerschrift terecht heeft aangevoerd dat artikel 62, derde lid, van de Vw (terug)verwijst naar het eerste lid van dit artikel. Nu aan eiser het tweede lid van artikel 62 van de Vw wordt tegengeworpen treft het betoog van eiser geen doel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kon de staatssecretaris overgaan tot oplegging van een (licht) inreisverbod?
14. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte is overgegaan tot oplegging van een (licht) inreisverbod. Eiser heeft nog diverse familieleden in Europa wonen die hij wil kunnen bezoeken. Ook is de oplegging van een inreisverbod in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
15. Uit wat hiervoor is overwogen over het terugkeerbesluit volgt dat de staatssecretaris aan eiser terecht een vertrektermijn heeft onthouden. In dat geval is de staatssecretaris3, behoudens bijzondere omstandigheden, gehouden om aan eiser een inreisverbod op te leggen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze bijzondere omstandigheden door eiser niet naar voren zijn gebracht. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor4 en tijdens het gehoor op 21 december 20235 meermaals verklaard geen familieleden in Europa te hebben. Eiser voert nu in beroep aan dat hij wel familie in Europa heeft, maar legt niet uit waarom hij eerder anders heeft verklaard. Eiser heeft verder niet nader onderbouwd waarom zijn persoonlijke situatie teweegbrengt dat het opleggen van een inreisverbod in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
17. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wel reden om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
3 zie artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a Vw.
4 zie pagina 8.
5 zie pagina 4.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.