ECLI:NL:RBDHA:2024:7448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL24.4107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf met dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.C.M.E. Schijvenaars, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis op 7 november 2022. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiseres heeft verweerder op 25 mei 2023 in gebreke gesteld en vervolgens op 7 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op 10 oktober 2023 het beroep gegrond verklaard en verweerder een beslistermijn van vier weken opgelegd. Echter, op 5 februari 2024 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat eiseres recht heeft op vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, en heeft dit verzoek voorlopig toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiseres in dit geval niet opnieuw een ingebrekestelling hoeft in te dienen, omdat de rechtbank eerder al een termijn had gesteld die niet is nageleefd door verweerder.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 200,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4107

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

1. Referent heeft op 7 november 2022 namens eiseres een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ingediend.
2. Bij brief van 25 mei 2023 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 7 augustus 2023 (NL23.22553) beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
3. Bij uitspraak van 10 oktober 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van 7 augustus 2023 gegrond verklaard en daarbij een beslistermijn van vier weken opgelegd.
4. Op 5 februari 2024 heeft de gemachtigde van eiseres opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.

Overwegingen

5.
Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiseres overgelegde formulier heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
6. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
7. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
8. In de uitspraak van 10 oktober 2023 van deze rechtbank (zie procesverloop) heeft de rechtbank aan verweerder een concrete beslistermijn van vier weken gegeven, waarbinnen hij het besluit bekend moet maken. Verweerder heeft hieraan niet voldaan. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
9. De rechtbank hecht er aan om het volgende op te merken. Zoals hiervoor onder overweging 8 is vastgesteld, heeft verweerder niet binnen de eerder door de rechtbank gegeven termijn beslist. Inmiddels is de aan die uitspraak verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500 belopen. Verder zijn wederom meerdere maanden verstreken en verweerder heeft nog geen besluit op eiseres haar aanvraag bekend gemaakt. Het is de rechtbank zelfs niet bekend - ook gelet op de inhoud van rechtsoverweging 7 van de eerdere uitspraak - of verweerder enige activiteit heeft ondernomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder nu een besluit bekend dient te maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden doorverweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.