ECLI:NL:RBDHA:2024:7454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL24.359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op aanvragen voor machtigingen tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiser op 4 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvragen van 26 oktober 2022 voor verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 13 november 2022 een bevestiging van ontvangst heeft gestuurd, maar dat de beslistermijn van 90 dagen, die verlengd kon worden met maximaal drie maanden, op 29 april 2023 was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Eiser heeft de staatssecretaris op 19 juli 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat er geen besluit is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.359

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 4 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door hem ingediende aanvragen van 26 oktober 2022 om verlening van de machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Op 26 oktober 2022 heeft eiser aanvragen ingediend voor het verlenen van een mvv in het kader van nareis. Verweerder heeft op 13 november 2022 een bevestiging van ontvangst gestuurd. Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is de beslistermijn 90 dagen, deze beslistermijn kan verweerder verlengen met ten hoogste drie maanden. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, waardoor verweerder hierna uiterlijk op 29 april 2023 een besluit had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 19 juli 2023, dus na het verstrijken van deze termijn, rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Tot op heden is niet gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
3. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen en te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe aanleiding geeft kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Dit volgt uit artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder
van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor
een uitgebreide motivering naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van
17 maart 2023. [1] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de
Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een
besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State van 8 juli 2020 [2] als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te
bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn. Bij de bepaling van die termijn moet de rechtbank nagaan welke onderzoekshandelingen al hebben plaatsgevonden en moet zij een inschatting maken welke handelingen verweerder nog moet verrichten. De rechtbank is zich ervan bewust dat deze uitspraak in de eerste plaats betrekking heeft op de beoordeling van het beroep tegen het uitblijven van een besluit op een asielaanvraag. Omdat ook in reguliere zaken de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en deze niet zonder meer mag worden opgeofferd aan de voorgeschreven snelheid, is er echter geen aanleiding om in zaken die betrekking hebben op een reguliere mvv-aanvraag anders te oordelen.
7. Uit het verweerschrift van 19 januari 2024 volgt dat verweerder voornemens is om eiser een herstel verzuim aan te bieden. Verweerder heeft in zijn verweerschrift de rechtbank verzocht om een nadere beslistermijn van twintig weken na de uitspraak. De rechtbank acht dat niet onredelijk. Zij zal daarom bepalen dat verweerder binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
8. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag dat de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden met een maximum van € 7.500
9. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de mvv-aanvraag;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van €100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van €7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van €437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.