ECLI:NL:RBDHA:2024:7501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een staatloze vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een staatloze vreemdeling. Eiser, geboren op een onbekende datum en zonder nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 10 april 2024 was genomen. Dit besluit hield in dat eiser met ingang van 12 april 2024 verplicht werd om te verblijven in de gemeente Westerwolde, in de vrijheidsbeperkende locatie Ter Apel. De staatssecretaris had deze maatregel opgelegd op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser niet had voldaan aan zijn rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf meer had, aangezien zijn asielaanvraag op 7 november 2023 was afgewezen en het hoger beroep daartegen op 8 april 2024 ongegrond was verklaard. Eiser had geen vaste woon- of verblijfsplaats en beschikte niet over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de vrijheidsbeperkende maatregel terecht had opgelegd, omdat het belang van de openbare orde dit vorderde. Eiser had aangevoerd dat hij niet kon vertrekken naar Saoedi-Arabië vanwege het ontbreken van reisdocumenten, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan zijn vertrekplicht en dat er een gevaar bestond dat hij zich zou onttrekken aan het toezicht.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier mr. P.C.J. Lindeijer, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16002

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
nationaliteit staatloos,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de gronden ingediend.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder het houden van een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door de staatssecretaris overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.
1.1.
Op grond van artikel 56, tweede lid, van de Vw blijft toepassing van het eerste lid achterwege, dan wel wordt de toepassing beëindigd, zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor haar ook gelegenheid bestaat.
1.2.
De vrijheidsbeperkende maatregel kan ingevolge artikel 5.1. van het Vreemdelingenbesluit 2000 bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of;
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
1.3.
In paragraaf A5.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat vermeld dat, anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vw, een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zal zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces.
1.4.
In paragraaf A5.5. van de Vc staat vermeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54 eerste lid, van de Vw – wordt opgelegd op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf.
2. De staatssecretaris heeft eiser verplicht om met ingang van 12 april 2024 te verblijven in de gemeente Westerwolde, alwaar hij zich in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) Ter Apel dient op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en acht hierbij van belang dat eiser niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Verder beschikt eiser niet over een vaste woon- of verblijfsplaats, noch over voldoende middelen van bestaat.
3. Eiser merkt allereerst op dat de enige reden dat hij Nederland niet uit eigen beweging heeft verlaten is gelegen in het feit dat hij geen reisdocumenten heeft voor Saoedi-Arabië. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) begeleidt hem bij de aanvraag daarvan bij de Saoedische autoriteiten. Uit de enkele omstandigheid dat eiser nog niet is teruggekeerd kan daarom geen gevaar voor de openbare orde worden afgeleid. Daarbij is van enige rechtsplicht om Nederland te verlaten geen sprake. Het betreft alleen een terugkeer naar Saoedi-Arabië op grond van de Terugkeerrichtlijn. Voorts is de stelling dat er een gevaar bestaat voor de openbare orde omdat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft of over voldoende middelen van bestaan beschikt gelet op de situatie van eiser onjuist en onrechtmatig. Eiser heeft niets of niemand in Nederland en is volledig afhankelijk van de staatssecretaris om zijn vrouw en zoon te kunnen weerzien. Eiser heeft zichzelf niet in deze situatie gebracht en hem valt niet te verwijten dat hij nog niet is teruggekeerd. De oplegging van de maatregel onder deze omstandigheden is in strijd met artikel 5 van het EVRM omdat zonder rechtvaardigingsgrond het recht op persoonlijke vrijheid wordt ingeperkt nu overtreding van het gebiedsgebod strafbaar is gesteld.
4. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de vrijheidsbeperkende maatregel terecht aan eiser is opgelegd. Allereerst merkt de staatssecretaris op dat niet in geschil is dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats of voldoende middelen van bestaan heeft. Verder heeft eiser sinds 16 maart 2024 geen rechtmatig verblijf meer en geen recht op opvang en voorzieningen van het COa. Dat eiser momenteel niet naar Saoedi-Arabië kan vertrekken omdat hij niet over reisdocumenten beschikt doet niet af aan het feit dat de motivering dat eiser niet aan zijn rechtsplicht heeft voldaan om Nederland te verlaten feitelijk juist is. Gelet op het voorgaande vordert de openbare orde de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel.
5. De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris heeft terecht aan de vrijheidsbeperkende maatregel ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Op 7 november 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser om een asielvergunning voor bepaalde tijd afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 16 februari 2024 [1] door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 april 2024 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het door eiser ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser sinds 16 maart 2024, na het verstrijken van de vertrektermijn van 28 dagen, geen rechtmatig verblijf meer heeft. Het instellen van hoger beroep heeft immers niet automatisch schorsende werking. Ook het enkel indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening bij de Afdeling heeft geen schorsende werking. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hem niet valt toe te rekenen dat hij niet is vertrokken, omdat hij geen reispapieren heeft om terug te keren naar Saoedi-Arabië. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat feitelijk juist is dat eiser niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht, die voortvloeit uit het afwijzende asielbesluit van 7 november 2023, dat in rechte vaststaat. Het gegeven dat eiser niet heeft voldaan aan zijn rechtsplicht Nederland te verlaten brengt met zich dat het gevaar dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht aanwezig is.
5.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd dat eiser als uitgeprocedeerde asielzoeker geen recht meer heeft op opvang in een regulier AZC en daarmee ook geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft. Van voldoende middelen van bestaan is evenmin gebleken. De rechtbank benadrukt dat plaatsing in de VBL, naast het bieden van opvang, dient om erop te kunnen toezien dat eiser daadwerkelijk werkt aan zijn vertrek.
5.2.
Gelet op deze gronden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het belang van de openbare orde de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel vordert.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Nr. 202401623/1/V1.