ECLI:NL:RBDHA:2024:1902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
NL23.36739
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een staatloze Palestijn met betrekking tot verblijf in Saoedi-Arabië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een staatloze Palestijn, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 30 september 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 november 2023 is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 18 januari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser is geboren in Saoedi-Arabië en heeft daar zijn hele leven gewoond. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden in Saoedi-Arabië, waaronder discriminatie en hoge kosten van levensonderhoud, niet voldoende zijn om aan te nemen dat eiser een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer. De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen verblijfsvergunning kan verkrijgen in Saoedi-Arabië, en dat hij onvoldoende inspanningen heeft verricht om dit te onderbouwen.

Daarnaast wordt het beroep op het buitenschuldbeleid verworpen, omdat verweerder heeft gemotiveerd waarom dit beleid niet van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet kan terugkeren naar Saoedi-Arabië en dat de enkele stelling dat hij door zijn vertrek zijn rechten heeft verspeeld onvoldoende is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36739

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt staatloos te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 30 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 7 november 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser is geboren in Saoedi-Arabië en heeft aldaar zijn hele leven gewoond met zijn vrouw en kinderen en heeft daarnaast ook gewerkt. Eiser wordt in Saoedi-Arabië door de overheid gediscrimineerd omdat onder andere leges worden verhoogd waardoor eiser geen geld overhoudt om van te leven. Daarnaast is het lastig om werk te krijgen. Ook wordt eisers zoontje op school anders behandeld dan Saoedische kinderen. Vanwege de hoge lasten in Saoedi-Arabië en de omstandigheid dat eiser zijn verblijfsvergunning aldaar niet meer heeft kunnen betalen, heeft hij besloten om via Turkije naar Nederland te reizen.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser; en
  • de discriminatie vanwege de Palestijnse afkomst.
5.1.
Verweerder acht beide elementen geloofwaardig maar stelt zich op het standpunt dat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat eisers terugkeer naar Saoedi-Arabië niet leidt tot een reëel risico op ernstige schade. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
Artikel 1D Vluchtelingenverdrag
6. Namens eiser is het volgende -samengevat- aangevoerd. Eiser is een nakomeling van een Palestijn met de status van UNRWA [1] Palestijn. Zoals ambtshalve bekend wordt de status van UNRWA Palestijn geërfd van de vader. Verder heeft eiser aangetoond ook zelf geregistreerd te staan bij UNRWA door het overleggen van zijn familieregistratiekaart. Eiser heeft verklaard dat hij bij zijn familie in een vluchtelingenkamp in Yarmouk heeft verbleven. Hoewel eiser heeft verklaard dat hij de bescherming van UNRWA niet heeft ingeroepen, doet dit geen afbreuk aan de verplichting van het toetsen aan artikel 1D.
6.1.
Een staatloze Palestijn die bescherming en bijstand ontvangt van de UNRWA is op grond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag en daarmee op grond van artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn uitgesloten van de vluchtelingenstatus. De enkele omstandigheid dat hij is geregistreerd bij de UNRWA is echter onvoldoende om te kunnen spreken van bescherming en bijstand in bedoelde zin. Doorslaggevend is namelijk of de betrokkene kort vóor het indienen van een asielverzoek daadwerkelijk bijstand van de UNRWA heeft ontvangen. De rechtbank verwijst hieromtrent naar de uitspraak van de Afdeling [2] van 3 januari 2022 [3] . Omtrent het standpunt dat het niet inroepen van bescherming van de UNRWA geen afbreuk doet aan de verplichting van het toetsen aan artikel 1D heeft eisers gemachtigde verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 5 april 2023 [4] . Het beroep hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu het in die zaak een vreemdeling betrof die een aantal dagen in het UNRWA- vluchtelingenkamp ondergedoken heeft gezeten terwijl eisers verblijf aldaar echter zag op familiebezoek. Deze omstandigheid maakt dat eiser niet kan worden aangemerkt als een Palestijnse vluchteling die in het UNRWA-vluchtelingenkamp bescherming en bijstand heeft genoten.
Gebruikelijke verblijfplaats
7. De rechtbank is van oordeel dat een asielaanvraag alleen beoordeeld kan worden tegen de achtergrond van een land van herkomst van een vreemdeling. In het Vluchtelingenverdrag en de Kwalificatierichtlijn is bepaald dat indien er geen land is waar een vreemdeling de nationaliteit van heeft van belang is waar de gewone verblijfplaats van die vreemdeling was. De Afdeling heeft in de uitspraak van 19 februari 2019 [5] geoordeeld dat uit het UNHCR Handbook [6] volgt dat dit begrip feitelijk moet worden uitgelegd en gaat over een stabiele, feitelijke verblijfplaats van een vreemdeling. Voor de bepaling van het land van gebruikelijke verblijfplaats is volgens de Afdeling uitsluitend van belang de aard en duur van het verblijf van een vreemdeling in een bepaald land en zijn banden met dat land. In het beleid in paragraaf C2/2 van de Vc [7] 2000 zijn dezelfde laatstgenoemde criteria vermeld.
7.1.
Verweerder heeft aan zijn standpunt dat Saoedi-Arabië als gebruikelijke verblijfplaats van eiser moet worden aangemerkt het volgende ten grondslag gelegd; eiser is geboren in Saoedi-Arabië en heeft daar gewoond tot aan zijn vertrek in november 2020; eiser heeft tot aan zijn vertrek een verblijfsvergunning gehad omdat hij in Saoedi-Arabië is geboren; eiser heeft zijn middelbare school afgemaakt en daarna nog twee jaar gestudeerd; eiser heeft in ieder geval van 8 mei 2013 tot en met 8 mei 2019 formeel gewerkt bij [werkgever] en na 2019 informeel als bezorger gewerkt; eiser heeft een gezin gesticht dat momenteel nog in Saoedi-Arabië verblijft en dat eiser Saoedi-Arabië nooit voor langere tijd heeft verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van deze niet bestreden omstandigheden deugdelijk gemotiveerd dat eiser in Saoedi-Arabië zijn gebruikelijke verblijfplaats had.
Uitzetting naar Saoedi-Arabië en artikel 4 Handvest
8. In de gronden van beroep is -kort samengevat- het volgende aangevoerd. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij in Saoedi-Arabië niet opnieuw een verblijfsvergunning kan verkrijgen en dat bij terugkeer daarnaartoe derhalve sprake zal zijn van illegaal verblijf. Gelet hierop bestaat de kans dat eiser wordt gedetineerd en daaropvolgend zal worden uitgezet naar Syrië hetgeen een risico op indirect-refoulement oplevert.
8.1.
Verweerder heeft overwogen dat eiser in Saoedi-Arabië opnieuw in het bezit kan worden gesteld van een verblijfsvergunning en aldaar legaal kan verblijven. Daarbij heeft verweerder betrokken, zoals ook hiervoor onder 7.1. van belang is geacht, dat eiser in Saoedi-Arabië is geboren en getogen, aldaar de middelbare school heeft afgerond en heeft gestudeerd, verschillende banen heeft gehad en aldaar is getrouwd en een gezin heeft gesticht. Ook heeft verweerder betrokken dat eiser in Saoedi-Arabië zijn hele leven een geldige verblijfsvergunning heeft gehad die hij telkens heeft kunnen verlengen. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat toegang tot Saoedi-Arabië voor hem niet langer mogelijk is. De enkele -in de zienswijze naar voren gebrachte- stelling dat eiser door het vertrek uit Saoedi-Arabië zijn rechten heeft verspeeld en dus niet opnieuw een vergunning zal kunnen verkrijgen maar ook dat hij geen garantsteller meer heeft, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank stelt vast dat eiser weliswaar (eerst) in beroep alsnog een verklaring van zijn oud-garantsteller heeft overgelegd, die daarin heeft verklaard niet opnieuw voor eiser garant te willen staan, maar oordeelt hieromtrent dat verweerder -in het verweerschrift- het standpunt heeft kunnen innemen dat eiser met het overleggen van de verklaring onvoldoende inspanningen heeft verricht om aannemelijk te maken dat hij niet opnieuw legaal verblijf kan realiseren in Saoedi-Arabië en daardoor een risico loopt op indirect-refoulement. Daar komt nog bij dat voornoemde verklaring op verzoek van eiser is opgesteld. Evenmin heeft eiser aangetoond dat hij zich tot de autoriteiten van Saoedi-Arabië heeft gewend ter verkrijging van een nieuwe verblijfsvergunning of dat de aanvraag daarvan is afgewezen. Namens eiser is nog aangevoerd dat indien wél een vergunning zal worden verleend dat hij dan zal worden gestraft voor het te laat vernieuwen van zijn vorige verblijfsrecht, hetgeen eerder ook al eens is gebeurd waardoor zijn zoon niet naar school mocht. In deze niet onderbouwde stelling ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest of van een reëel risico op ernstige schade.
Buitenschuld-vergunning
9. Onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 20 januari 2022 [8] is namens eiser aangevoerd dat verweerder ambtshalve aan het buitenschuldbeleid had moeten toetsen, nu eiser meermaals heeft gesteld dat hij niet tot Saoedi-Arabië zal worden toegelaten.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd waarom een buitenschuldvergunning niet aan de orde is. Zo heeft verweerder op pagina 5 het volgende overwogen: “
Wanneer blijkt dat u buiten uw schuld om niet naar Saoedi-Arabië kunt terugkeren, kunt u hiervoor een aanvraag tot een reguliere vergunning indienen. In specifieke gevallen komt u eventueel ook in aanmerking voor een buitenschuld vergunning. Dit komt echter pas ter sprake wanneer Dienst Terugkeer & Vertrek u niet succesvol kunt uitzetten naar Saoedi-Arabië.” Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee feitelijk (ambtshalve) getoetst aan het buitenschuldbeleid. Los daarvan merkt de rechtbank het volgende op. Bij besluit van 17 december 2013 tot wijziging van het Vb [9] 2000 (stroomlijning toelatingsprocedures) is artikel 3.6 van het Vb 2000 vervangen door vier nieuwe artikelen [10] . Daarbij is de ambtshalve toetsing aan het buitenschuldbeleid in asielprocedures afgeschaft. Dit voornemen is aangekondigd in de brief van 13 september 2013 [11] . Het besluit is met ingang van 1 april 2014 in werking getreden [12] .
Terugkeerbesluit
10. Namens eiser is aangevoerd dat verweerder geen vertrektermijn kan opleggen en derhalve ten onrechte het terugkeerbesluit heeft opgelegd. In dat kader heeft eisers gemachtigde verwezen naar de prejudiciële vragen van rechtbank Den Haag van 13 november 2023 [13] en is verzocht om de beantwoording van deze vragen af te wachten.
10.1.
In de namens eiser aangehaalde procedure was weliswaar ook sprake van een opgelegd terugkeerbesluit, maar -anders dan in onderhavige procedure- heeft de uitzetting van de betreffende vreemdeling geen doorgang gevonden vanwege een niet afgegeven lp [14] . Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van vergelijkbare gevallen en ziet de rechtbank in onderhavige procedure dan ook geen aanleiding voor aanhouding van het beroep in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen.

Conclusie en gevolgen

11. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.ECLI:NL:RVS:2022:1, r.o. 6.2.
6.UNHCR Handbook and Guidelines on procedures and determining refugee status.
7.Vreemdelingencirculaire.
9.Vreemdelingenbesluit.
10.Staatsblad 2013, 580.
11.Kamerstukken II 2012/13, 19637, nr. 1721, blz. 40.
12.Staatsblad 2014, 135.
14.Laissez-passer.