ECLI:NL:RBDHA:2024:7504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 april 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die in detentie was, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 10 mei 2024 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde en een tolk in de rechtbank in Groningen aanwezig waren. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende redenen had om de maatregel op te leggen. De rechtbank oordeelde dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken. Eiser had aangevoerd dat zijn bagage onterecht was doorzocht, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende aanleiding had voor dit onderzoek. Ook werd vastgesteld dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de informatieplicht, maar dat dit eiser niet had benadeeld in zijn procedurele rechten.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen redenen waren om deze onrechtmatig te achten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De staatssecretaris werd wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak werd gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, met mr. P.C.J. Lindeijer als griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18958

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser heeft aangevoerd dat in strijd met artikel 4.18, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bij zijn ophouding zijn bagage is doorzocht nu op dat moment zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie al waren duidelijk.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat er voor de staatssecretaris voldoende aanleiding bestond voor onderzoek van eisers bagage ter vaststelling van zijn identiteit. Van een schending van grondrechten zoals bedoeld in artikel 4:18 van de Vb is geen sprake. Weliswaar waren zijn naam en verblijfsrechtelijke positie bekend, echter indien zou zijn gebleken dat eiser toch over een paspoort kon beschikken zou er een snellere uitzetting hebben kunnen volgen, waardoor er voor de staatssecretaris wel aanleiding bestond onderzoek te doen.
5. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de staatssecretaris niet voldaan heeft aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser gevolgd kan worden in zijn standpunt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat eiser, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, schriftelijk op de hoogte is gebracht van de specifieke redenen van het opleggen van de maatregel en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het besluit tot oplegging aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Weliswaar blijkt uit het dossier dat de staatssecretaris aan eiser een informatiefolder in de Arabische taal heeft uitgereikt, maar het is de rechtbank ambtshalve bekend dat deze folder enkel algemene informatie over het fenomeen vreemdelingenbewaring bevat, en geen informatie geeft welke specifieke gronden op eisers bewaring van toepassing zijn. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan artikel 5.3 van het Vb en evenmin aan de vereisten als vermeld in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2023 [1] waar door eiser naar verwezen werd.
5.2.
Vanwege dit gebrek dient ook hier een belangenafweging plaats te vinden. De belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit. In dit geval is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet benadeeld door de gang van zaken, aangezien met eiser in het gehoor voor de inbewaringstelling is besproken op welke gronden hij in bewaring zou worden gesteld, zodat hij daarover (met behulp van een tolk) is geïnformeerd. Daarnaast is aan eiser een advocaat toegekend die namens hem beroep heeft ingesteld. Hoewel de informatie niet bij de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser dus ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten (voorzien van rechtshulp, beroep ingesteld).
6. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat in punt 7 van het proces-verbaal van ophouding het gestelde onrechtmatig verblijf louter is vastgesteld en niet is gemotiveerd.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat toegegeven kan worden aan gemachtigde van eiser dat hier is volstaan met een summiere standaardmotivering, maar hij is naar het oordeel van de rechtbank voldoende. De vier daaronder genoemde punten wijzen in voldoende mate op onrechtmatig verblijf.
Grondslag en gronden
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft een terugkeerbesluit ontvangen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3c, 3i, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2020 [2] volgt dat, om de zware gronden 3a, 3c en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De staatssecretaris heeft terecht tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Nederland op voorgeschreven wijze is ingereisd, hij heeft immers verklaard dat hij Nederland zonder documenten op illegale wijze is ingereisd en zijn paspoort in Algerije heeft achtergelaten. De staatssecretaris heeft terecht tegengeworpen dat eiser op 29 augustus 2023 een terugkeerbesluit en een inreisverbod heeft ontvangen en niet uit eigen beweging gevolg heeft gegeven aan zijn plicht Nederland te verlaten. Voorts heeft de staatssecretaris eiser terecht tegengeworpen dat hij meermaals heeft aangegeven niet te willen terugkeren naar Algerije, dit mede omdat hij een vrouw en dochtertje heeft die illegaal in Duitsland verblijven. Tot slot heeft de staatssecretaris terecht tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt over een vaste woon- of verblijfsplaats te beschikken noch over voldoende middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Lichter middel
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het risico op onttrekken aan het toezicht dat daaruit volgt, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt en dat zicht op uitzetting kon worden aangenomen. Op 18 april 2024 is eiser gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten. Hierbij is zijn nationaliteit door de Algerijnse autoriteiten bevestigd en is de afgifte van een laissez passer (lp) toegezegd. Op 7 februari 2024 en op 30 april 2024 zijn er vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Op 16 mei 2024 is eiser uitgereisd naar Algerije.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Gelet op het geconstateerde gebrek in rechtsoverweging 5.1 veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.