ECLI:NL:RBDHA:2024:7515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot Algerije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is op 7 februari 2024 opgelegd en is onderwerp van het beroep dat eiser heeft ingesteld. Eiser verzoekt tevens om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder de maatregel getoetst en op 27 februari 2024 en 3 mei 2024 uitspraken gedaan over eerdere beroepen van eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een voortgangsrapportage overgelegd, waar eiser op heeft gereageerd. De rechtbank heeft op 10 mei 2024 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat een zitting niet nodig is.

De rechtbank overweegt dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat de maatregel tot 30 april 2024 rechtmatig was en beoordeelt nu of deze maatregel sindsdien nog steeds rechtmatig is. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, omdat er geen laissez-passer is afgegeven. De rechtbank wijst deze beroepsgrond af, verwijzend naar eerdere oordelen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die bevestigen dat er zicht op uitzetting bestaat.

Daarnaast stelt eiser dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt in de uitzetting, omdat er sinds 18 april 2024 geen contact is geweest met de Algerijnse autoriteiten. Ook deze beroepsgrond wordt door de rechtbank verworpen, omdat er op het moment van sluiten van het vooronderzoek nog niet voldoende tijd was verstreken om van onvoldoende voortvarendheid te spreken. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze maatregel is opgelegd op 7 februari 2024 en duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft de maatregel eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 27 februari 2024. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 3 mei 2024. [2]
1.3.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 10 mei 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 mei 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (30 april 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat afgifte van een laissez-passer na de presentatie op 18 april 2024 alleen een formaliteit zou moeten zijn en er nog geen laissez-passer is afgegeven. De consul heeft aangekondigd onderzoek te willen doen naar aanleiding van een aantal documenten die door de vrouw van eiser zijn overgelegd. Eiser hoeft tijdens dit onderzoek niet gedetineerd te blijven.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft deze beroepsgrond al eerder betrokken en beoordeeld in de uitspraak van 3 mei 2024, onder 5.1. Daar komt bij dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onlangs heeft geoordeeld dat ten aanzien van Algerije (weer) zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. [5] In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering, omdat er sinds 18 april 2024 geen contact meer is geweest met de Algerijnse autoriteiten.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van het sluiten van het vooronderzoek op 10 mei 2024 nog niet dermate veel tijd verstreken was dat, ook in het geval er geen verdere handelingen zijn verricht, sprake is van onvoldoende voortvarendheid. Hierbij is van belang dat de staatssecretaris de Algerijnse autoriteiten enige tijd mag gunnen om het eerdergenoemde onderzoek te verrichten.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 27 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2376.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 3 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6805.
3.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
6.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.