ECLI:NL:RBDHA:2024:758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
NL23.31416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Iraanse nationaliteit op basis van afvalligheid en bekering tot het christendom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 13 april 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 september 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 1 december 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, vooral met betrekking tot de risico's die afvalligen en atheïsten lopen bij terugkeer naar Iran. Eiser heeft verklaard dat hij zich op 16-/17-jarige leeftijd heeft afgewend van de islam en zich in 2014 heeft bekeerd tot het christendom. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris niet adequaat heeft onderzocht of eiser bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling, en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt dat de Staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak en kent eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31416

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 13 april 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 12 september 2023 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. A.S. Sewman als vervanger van zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht de asielaanvraag heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerste afwijzende beschikking en rechtsmiddelen daartegen
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft nooit in de islam geloofd en heeft zich op 16-/17- jarige leeftijd definitief afgewend van de islam. Eiser heeft zich in 2014 bekeerd tot het christendom. Dit heeft eiser voor zichzelf gehouden. Eiser heeft Iran verlaten omdat hij problemen heeft met zijn schoonfamilie. Zij zijn het niet eens met eisers levensstijl. De schoonfamilie heeft een bijbel gevonden in eisers huis en wilde weten waar hij deze vandaan heeft. Vervolgens heeft eisers schoonfamilie ontdekt dat eiser een visum heeft aangevraagd voor hem en zijn echtgenote en waren ze sindsdien bang dat eiser zijn echtgenote mee zou nemen naar een ander land. Op een dag zijn er agenten langs geweest die naar eiser hebben gevraagd. Eiser is er zeker van dat dit door zijn schoonfamilie is geregeld. Daarop heeft eiser Iran verlaten.
5. Bij besluit van 20 april 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. De staatssecretaris volgt eiser in zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Ook volgt hij dat eiser zich op 16-/17-jarige leeftijd heeft afgewend van de islam. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard. Met de uitspraak van de rechtbank [1] staat in rechte vast dat de staatssecretaris niet ten onrechte eisers bekering tot het christendom ongeloofwaardig heeft geacht.
6. Eiser heeft in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [2] één grief opgeworpen. Die grief gaat over het onderzoek en de beoordeling van de staatssecretaris naar risico’s die afvalligen en atheïsten lopen bij terugkeer naar Iran. Onder verwijzing naar de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93 oordeelt de ABRvS dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling van wie hij de afvalligheid of het atheïsme geloofwaardig heeft geacht bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Dat moet de staatssecretaris ook in deze zaak doen, aldus de ABRvS.
Nieuwe besluitvorming
7. Op 16 mei 2023 heeft de staatssecretaris een nieuw voornemen uitgebracht. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Eiser heeft verklaard te zijn [naam] , geboren op
[geboortedatum] te [geboorteplaats] , met de Iraanse nationaliteit;
2. Afwending van de islam;
3. Bekering tot het christendom;
a. Ondervonden problemen n.a.v. de bekering tot het christendom;
b. Christelijke tatoeage.
7.1.
De staatssecretaris acht het opnieuw geloofwaardig dat eiser zich op 16-/17-jarige leeftijd heeft afgewend van de islam. De staatssecretaris herhaalt in de besluitvorming dat eisers bekering tot het christendom niet geloofwaardig wordt bevonden.
7.2.
Volgens de staatssecretaris betekent de geloofwaardig bevonden afwending van de islam niet dat eiser is aan te merken als vluchteling als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of dat hij risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft verklaard dat hij geen actieve invulling geeft aan het niet hebben van een geloof. Bij een eventuele ondervraging op de luchthaven te Iran wordt dan ook van hem verwacht dat hij zich terughoudend opstelt in het uiten van zijn afvalligheid. Daarmee is het risico op problemen bij terugkeer beperkt. Het ondertekenen van een formulier waarop eiser aangeeft dat hij moslim is, is volgens de staatssecretaris geen ontoelaatbare aantasting van het recht op godsdienstvrijheid. Dat deze
uitleg niet in overeenstemming zou zijn met de ‘gangbare theorieën en jurisprudentie van de Afdeling’ heeft eiser niet onderbouwd.
7.3.
In verband met de tatoeage van een christelijk kruis stelt de staatssecretaris dat van eiser had mogen worden verwacht dat hij hier eerder dan in beroep over had verklaard, als hij hierdoor problemen in Iran verwachtte. Verder heeft eiser deze tatoeage al in 2015 in Iran laten zetten en heeft hij het land pas jaren later verlaten, waardoor het niet aannemelijk is dat hij door de tatoeage problemen zal ondervinden in Iran. Ook mag van eiser, nu zijn bekering tot het christendom ongeloofwaardig is geacht, worden verwacht dat hij de tatoeage bedekt houdt bij terugkeer.
7.4.
Verder volgt de staatssecretaris eiser niet in zijn verklaring dat hij actief is op social media en daar uiting geeft van zijn afvalligheid en bekering tot het christendom. Eiser heeft verklaard dat hij geen actieve invulling geeft aan zijn afvalligheid. Bovendien is zijn bekering ongeloofwaardig geacht. Daar komt bij dat van eiser verwacht mag worden dat hij eventuele posts op social media die hem in verband kunnen brengen met een bekering of
afvalligheid verwijdert, nu zijn bekering ongeloofwaardig is geacht en zijn afvalligheid niet voortkomt uit een diepgewortelde innerlijke overtuiging.
7.5.
Ten slotte heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van deelname van eiser aan demonstraties in Den Haag tegen het Iraanse regime vanwege de verplichting voor vrouwen in het openbaar een hoofddoek te dragen. Eiser heeft dus ook niet aannemelijk gemaakt dat hij daarom in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat.
7.6.
Gelet op het voorgaande concludeert de staatssecretaris dat de asielaanvraag ongegrond is.
Beroep bij de rechtbank
8. Eiser stelt dat zijn terugkeer naar Iran in strijd is met artikel 3 EVRM. Bij terugkeer naar Iran zal hij in de problemen komen. Hij is lange tijd in het buitenland geweest. Dit zal waarschijnlijk vragen en wantrouwen naar de reden oproepen bij de Iraanse autoriteiten op het vliegveld. Daarbij komt dat eiser een tatoeage van een christelijk symbool op zijn arm heeft getatoeëerd. Als de autoriteiten tijdens de ondervraging erachter komen dat hij deze tatoeage heeft dan zal dit hem niet helpen bij het gesprek. Ook kan van eiser niet worden verwacht dat hij desgevraagd een formulier ondertekent waarop hij vermeldt dat hij moslim is, terwijl hij dat niet is. Verder is het, gelet op social media en overal aanwezige camera’s en smartphones, waarschijnlijk dat eiser op beelden van demonstraties in Den Haag te zien is en dat deze beelden bij medewerkers van de Iraanse ambassade althans de Iraanse overheid zijn terechtgekomen. Dit gegeven in combinatie met het feit dat eiser jaren geleden Iran heeft verlaten levert ook een riskante situatie voor hem op. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij zijn afwending van de islam en zijn bekering tot het christendom niet verborgen wil houden en naar waarheid moet vertellen.
9. De rechtbank stelt vast dat uit jurisprudentie van de ABRvS [3] volgt dat de staatssecretaris, uitgaande van zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid, moet beoordelen of de vreemdeling naar zijn land van herkomst kan terugkeren. De staatssecretaris moet de verklaringen van de vreemdeling hierover verbinden aan wat overigens bekend is over het land van herkomst. Daarbij geldt voor de staatssecretaris dat hij zich niet slechts op het standpunt kan stellen dat hij de door de vreemdeling gestelde gebeurtenissen in het land van herkomst ongeloofwaardig acht. De staatssecretaris moet ook onderzoeken en beoordelen of, en zo ja hoe, een vreemdeling na terugkeer naar zijn land van herkomst uiting wil geven aan zijn afvalligheid en of de verklaringen van de vreemdeling hierover geloofwaardig zijn. Als een vreemdeling daarover niet uitdrukkelijk verklaart, moet de staatssecretaris ervan uitgaan dat die vreemdeling na terugkeer op dezelfde wijze uiting aan zijn afvalligheid wil geven als hij in Nederland heeft gedaan. Verder mag de staatssecretaris van een vreemdeling niet verlangen dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofwaardig geachte afvalligheid in het land van herkomst.
10. In het informatiebericht (IB) 2023/35 [4] geeft de staatssecretaris naar aanleiding van Afdelingsuitspraken over terugkeer naar Iran aan dat uit deze uitspraken met betrekking tot de beschikbare landeninformatie het volgende volgt.
- Het is aannemelijk dat vreemdelingen die een lange tijd in het buitenland hebben verbleven of die moeten terugreizen op een LP omdat hun paspoort is verlopen, bij terugkeer door de Iraanse autoriteiten zullen worden ondervraagd over hun verblijf in het buitenland;
- Als een vreemdeling als asielmotief naar voren heeft gebracht geen moslim meer te zijn en dit bekend is bij de Iraanse autoriteiten, dan moet de vreemdeling bij de Iraanse autoriteiten kunnen bewijzen dat hij geen afvallige is. Een vreemdeling moet dan een verklaring ondertekenen dat hij nog steeds moslim is en het asielmotief slechts heeft verzonnen om verblijf te krijgen;
- Een vreemdeling die deze verklaring heeft ondertekend kan nog in de gaten worden gehouden door de Iraanse autoriteiten.
10.1.
Voorts staat in dit IB dat van vreemdelingen van wie de afvalligheid geloofwaardig is geacht, van belang is om conform Werkinstructie 2022/3 te onderzoeken en beoordelen of de uitingen van de afvalligheid die ervoor zouden zorgen dat zij in de negatieve aandacht zouden komen te staan van belang zijn voor het behoud van hun religieuze identiteit, hoe en waarom de vreemdelingen in het land van herkomst uiting gaven aan hun overtuiging en zij dit in Nederland hebben gedaan en of en waarom zij dit bij terugkeer (anders) zouden willen doen en of dit geloofwaardig is. Dit maakt reeds onderdeel uit van de geloofwaardigheidsbeoordeling van de religieuze overtuiging. Als de vreemdeling in het land van herkomst en in Nederland zijn afvalligheid terughoudend of niet actief heeft geuit, dan is het in beginsel niet aannemelijk dat de vreemdeling in het geval van een eventuele ondervraging door de autoriteiten op de luchthaven zal verklaren dat hij afvallig is. In dit geval is er, anders gezegd, in beginsel namelijk geen blijk dat dit voor de vreemdeling van belang is voor het behoud van zijn religieuze identiteit. Op grond van de verklaringen van de vreemdeling ten aanzien van het uiten van zijn overtuiging, mag dan ook verwacht worden dat hij niet verklaart afvallig te zijn.
11. Ter zitting is het Algemeen ambtsbericht Iran van september 2023 met partijen besproken. Volgens de staatssecretaris geeft dit ambtsbericht geen ander beeld dan het vorige ambtsbericht. Eiser heeft erop gewezen dat afvalligheid strafbaar is in Iran. Dit blijkt ook uit informatie in het ambtsbericht. [5] Verder is in het ambtsbericht het volgende opgenomen [6] “Als het gaat om afvalligen, zal niemand daar zomaar vragen over stellen. Dat betekent dat iemand in de praktijk in gedachten afscheid kan nemen van de islam en zich in woord en gebaar kan onthouden van gedrag dat gelovig is. Op zichzelf beïnvloedt iemands afvalligheid de maatschappelijke en juridische positie van deze persoon niet, omdat deze nog altijd als een moslim wordt beschouwd. Uiteindelijk zal doorslaggevend zijn hoe iemand de eigen geloofsovertuiging uitdraagt en of iemand voor een andere geloofsovertuiging evangeliseert dan wel of iemand het andere geloof dan wel het atheïsme voor zich houdt en een laag profiel heeft. Desondanks kan niet worden uitgesloten dat afvalligen een risico op strafrechtelijke vervolging lopen zonder dat zij hun afvalligheid uitdragen. Dat is afhankelijk van de individuele omstandigheden in een zaak.”
12. In het ambtsbericht wordt onder meer het volgende vermeld over terugkeer naar Iran. Het valt op als iemand terugreist op een laissez-passer. In dat geval is het risico groot dat de autoriteiten de terugkeerder bij aankomst ondervragen over het verblijf in het buitenland. [7] Ook kan het bij terugkeer een rol spelen hoe lang iemand is weggeweest uit Iran. Als iemand lange tijd in het buitenland heeft verbleven, valt het meteen op en is het risico groot dat hij of zij bij aankomst zal worden ondervraagd over dat verblijf. [8]
13. Verder kan volgens een bron die in het ambtsbericht wordt aangehaald de religieuze achtergrond een rol spelen als de autoriteiten weten dat iemand in het buitenland van religie is veranderd. Het ambtsbericht vermeldt ook dat volgens een andere bron de autoriteiten in sommige gevallen vragen stellen aan de terugkeerder als zij weten dat diegene is bekeerd tot het christendom of als zij weten dat die een bekering tot het christendom als motief heeft gebruikt bij een asielaanvraag. [9] Het ambtsbericht haalt ook een bron aan volgens wie de autoriteiten bijna iedereen, van wie zij weten dat ze asiel hebben aangevraagd, ondervragen om te onderzoeken wat de reden voor de asielaanvraag was en of zij geen politieke of religieuze activiteiten hebben ondernomen. [10]
14. De rechtbank overweegt dat eiser heeft verklaard Iran in 2017 te hebben verlaten. In april 2019 heeft hij een asielaanvraag in Nederland ingediend. Blijkens zijn verklaringen lag zijn paspoort bij hem thuis in Iran, maar eiser weet niet wat er met het document is gebeurd. Dit paspoort is inmiddels verlopen. Gelet op deze omstandigheden en de informatie in het ambtsbericht over terugkeer bestaat de kans dat eiser bij terugkeer wordt ondervraagd door de autoriteiten van Iran. Dat die kans er is, is tussen partijen ook niet in geschil. Dit blijkt ook uit IB 2023/35 en is ook ter zitting door de gemachtigde van de staatssecretaris bevestigd. Volgens de staatssecretaris heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer, in het geval van ondervraging door de Iraanse autoriteiten, een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM, omdat hij, samengevat, een laag profiel heeft wat betreft het uiten van zijn afvalligheid, en van hem mag worden verwacht dat hij zich bij terugkeer zo gedraagt dat hij daardoor niet in de problemen komt.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris dit standpunt onvoldoende gemotiveerd. Eiser heeft aangegeven dat hij niet wil liegen over zijn afvalligheid. Daarnaast speelt een rol dat de staatssecretaris niet heeft onderzocht hoe eiser in Nederland invulling geeft aan zijn afvalligheid. De staatssecretaris heeft aangenomen dat eiser heeft deelgenomen aan demonstraties in Nederland. Nu eiser sinds het nader gehoor, waarin hij is bevraagd over zijn afvalligheid, al weer tweeënhalf jaar in Nederland is, had het naar het oordeel van de rechtbank in de rede gelegen om eiser nader te bevragen over de invulling van zijn afvalligheid in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. Op grond van IB 2023/35 moet de staatssecretaris eiser vervolgens ook vragen of en waarom hij de uiting van zijn afvalligheid bij terugkeer (anders) zou willen doen en beoordelen of dit geloofwaardig is. Met de huidige motivering van de staatssecretaris over het lage profiel van eiser zonder eiser nader te horen over de concrete invulling die hij geeft aan zijn afvalligheid sinds het nader gehoor, heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet onder de werking van het Vluchtelingenverdrag valt dan wel bij terugkeer naar Iran geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM.
16. Gelet op het voorgaande kan hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd onbesproken blijven. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor heropening van het onderzoek om eiser in de gelegenheid te stellen stukken in te dienen over een bedreiging, zoals ter zitting verzocht.

Conclusie en gevolgen

17. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van een bestuurlijke lus of om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 28 juni 2021, NL21.6328
2.Uitspraak van de ABRvS van 3 februari 2022, 202104275/1/V2
3.Uitspraak van de ABRvS van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:94, r.o. onder 23 en 24
4.IB 2023/35 Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedicht) afvalligen
5.Bladzijde 83 en 84 van het Algemeen ambtsbericht Iran van september 2023
6.Bladzijde 85 van het Algemeen ambtsbericht Iran van september 2023
7.Bladzijde 114 en 115 van het Algemeen ambtsbericht Iran van september 2023
8.Bladzijde 116 van het Algemeen ambtsbericht Iran van september 2023
9.Bladzijde 115 van het Algemeen ambtsbericht Iran van september 2023
10.Bladzijde 116 van het Algemeen ambtsbericht Iran van september 2023