In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 16 oktober 2022 ingediend, en volgens de wet moest verweerder binnen zes maanden beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd op basis van de WBV 2022/22. Eiser heeft verweerder op 19 januari 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard, omdat de termijn voor het nemen van een besluit was overschreden.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken gegeven om een nader gehoor af te nemen en acht weken daarna om een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 18 maart 2024. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat verweerder binnen zestien weken een besluit moet nemen op de aanvraag, en dat bij niet-naleving een dwangsom verschuldigd is.