In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser diende zijn aanvraag op 19 oktober 2022 in, en de Staatssecretaris had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd onder toepassing van de WBV 2022/22. Eiser heeft de Staatssecretaris op 27 januari 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank legt de Staatssecretaris een termijn van acht weken op om een nader gehoor af te nemen en acht weken daarna om een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 16 april 2024, en verklaart het beroep gegrond. De Staatssecretaris wordt opgedragen om binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien dit niet gebeurt, moet hij de opgelegde dwangsom betalen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen in asielzaken.