ECLI:NL:RBDHA:2024:7760
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op mvv-aanvragen en verzoek om proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van verzoeker, die zich beklaagde over het feit dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn mvv-aanvragen. Op 13 maart 2024 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. Verzoeker heeft echter verzocht om vergoeding van de proceskosten, waarop de Staatssecretaris heeft aangegeven deze te willen vergoeden.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan tegemoetkomt aan het beroep.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de Staatssecretaris tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker door alsnog te beslissen op de aanvragen. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank kent een bedrag van € 437,50 toe aan proceskosten, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. Daarnaast moet de Staatssecretaris het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden, wat rechtstreeks uit de wet voortvloeit. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier A.W. van Eerden.