ECLI:NL:RBDHA:2024:7809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Gambiaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 18 september 2023 was opgelegd. De rechtbank overweegt dat de verantwoordelijkheid voor het inplannen van een presentatie in persoon bij eiser zelf lag, nadat hij voor de tweede keer niet was verschenen op een ingeplande presentatie. De rechtbank concludeert dat er geen zicht op uitzetting meer was, omdat de staatssecretaris geen nieuwe uitzettingshandelingen had verricht gedurende een periode van 33 dagen. De rechtbank oordeelt dat de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 1 mei 2024, drie weken na de laatste uitzettingshandeling. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie, die is vastgesteld op € 1.300,00. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiser ter hoogte van € 2.625,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18786

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. K.E.J. Dohmen)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M. Weerman)

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 18 september 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft op 10 mei 2024 de zitting geopend en ter zitting het onderzoek – mondeling - geschorst.
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 13 mei 2024 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank overweegt allereerst dat abusievelijk in het – digitale - dossier is opgenomen dat de zitting van 10 mei zou zijn uitgesteld. Uit de reconstructie van hetgeen is voorgevallen op 10 mei is de rechtbank gebleken dat de zitting is aangevangen, dat de gemachtigde van eiser is verschenen, dat gesproken is over het verzoek van eiser om zich ter zitting te kunnen laten horen en dat daartoe ook is besloten. Het beroep is op 17 mei 2023 geappointeerd.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 maart 2024 (in de zaken NL24.8773 en NL24.10372) [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was en dat ook de verlenging rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 15 maart 2024.
5. Eiser stelt dat er ten aanzien van Gambia geen zicht op uitzetting is. De staatssecretaris heeft aangegeven dat er geen derde presentatie wordt ingepland en volgens eiser kan de staatssecretaris niet uitsluitend achteroverleunen en volledig nalaten
inspanningen ter fine van uitzetting te verrichten. Dit is sinds 21 maart 2024 wel het geval.
6. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat op 10 april 2024 nog een uitzettingshandeling is verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. In dit gesprek is aan eiser medegedeeld dat er geen derde presentatie op initiatief van de staatssecretaris wordt ingepland en dat dit enkel zal gebeuren op verzoek van betrokkene zelf. Voorts is op 16 april 2024 en 7 mei 2024 schriftelijk gerappelleerd op de lp-aanvraag. Dit maakt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend te werk is gegaan.
7. De rechtbank overweegt dat uit de M120-mutatie van 8 april 2024 volgt dat vanaf dat moment de verantwoordelijkheid voor het inplannen van een presentatie in persoon volledig bij eiser zelf lag. Eiser was immers voor de tweede keer niet verschenen op een ingeplande presentatie. Dit is ook zo aan eiser medegedeeld in het vertrekgesprek van 10 april 2024. Voorts overweegt de rechtbank dat, als de medewerking van de vreemdeling nodig is voor uitzetting en het gedurende de detentie genoegzaam duidelijk is geworden dat hij niet van plan is deze te geven, er enkel nog sprake is van zicht op uitzetting indien de autoriteiten tegelijkertijd ook andere stappen (blijven) ondernemen om tot uitzetting te komen en deze andere stappen redelijkerwijs wel zicht op uitzetting kunnen bieden. [2]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het vertrekgesprek van 10 april 2024 de laatste uitzettingshandeling op basis waarvan zicht op uitzetting kan worden aangenomen. De rechtbank acht in dit kader de rappels van 16 april 2024 en 7 mei 2024 niet relevant aangezien de staatssecretaris op dat moment al had aangegeven geen nieuwe presentatie in te plannen, terwijl deze wel nodig was voor het verkrijgen van een reisdocument. Wel is evident dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting. Alhoewel de staatssecretaris zich wel in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de mededeling dat de verantwoordelijkheid bij eiser ligt een gedragsverandering teweeg kan brengen, rechtvaardigt dit niet dat de staatssecretaris gedurende 33 dagen geen uitzettingshandelingen verricht. Dat de autoriteiten van Gambia de staatssecretaris abusievelijk hebben doen veronderstellen dat er op 4 juni 2024 een vertrekgesprek zou plaatsvinden doet aan bovenstaande niet aan af. Die planning staat immers haaks op de beleidslijn van de Gambiaanse autoriteiten zoals bij verweerder bekend. Alles overwegend is de rechtbank daarom van oordeel dat de voortduring van de maatregel met ingang van 1 mei 2024 – 3 weken na de laatste uitzettingshandeling – onrechtmatig is.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 13 x € 100,00- (verblijf detentiecentrum) = € 1.300,00.
7. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,00- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het tweemaal verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 1.300,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, 21 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3929.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 8 oktober 2009, Mikolenko vs Estland, 10664/05.