ECLI:NL:RBDHA:2024:7825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
AWB 24-7313, NL24.17342, AWB 24-7917 en NL24.19470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijheidsbeperkingen en plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) voor asielzoeker met incidenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024, werd de zaak behandeld van een eiser van Egyptische nationaliteit die in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen was geplaatst. De rechtbank beoordeelde vier besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die betrekking hadden op de beperking van de vrijheid van de eiser. De eiser had zich schuldig gemaakt aan meerdere incidenten van agressief gedrag, wat leidde tot de plaatsing in de HTL. De rechtbank oordeelde dat de plaatsing in de HTL en de vrijheidsbeperkingen rechtmatig waren, ondanks de bezwaren van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de eiser procesbelang had bij de beoordeling van de besluiten, omdat hij recht had op schadevergoeding indien zijn beroepen gegrond werden verklaard. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat de maatregelen van het COA en de staatssecretaris gerechtvaardigd waren op basis van de incidenten die de eiser had veroorzaakt. De rechtbank benadrukte dat de eiser de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsbeperkingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/7313, NL24.17342, AWB 24/7917 en NL24.19470

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het bestreden besluit 1).
Bij besluit van 22 maart 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: het bestreden besluit 2).
Eiser heeft op 2 april 2024 de HTL vrijwillig verlaten en afgezien van opvang bij het COa. Vervolgens heeft eiser zich op 4 april 2024 weer gemeld voor opvang.
Bij besluit van 5 april 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Rva 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het bestreden besluit 3).
Bij besluit van 5 april 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 (hierna: het bestreden besluit 4).
Eiser heeft op 10 april 2024 de HTL vrijwillig verlaten en afgezien van opvang bij het COa.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/7313. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.17342.
Het beroep tegen bestreden besluit 3 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/7917. Het beroep tegen bestreden besluit 4 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.19470.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 mei 2024 gevoegd op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris en het COA hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de bestreden besluiten 1 en 3 heeft het COa besloten om eiser in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 3 januari 2023 in de opvang van het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Zo heeft eiser meerdere incidenten veroorzaakt, waaronder fysiek agressief gedrag jegens personen, verbaal agressief gedrag jegens personen en het overtreden van de huisregels. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen twee keer een ROV 3 en één keer een ROV 4 opgelegd ten behoeve van een positieve gedragsverandering. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 31 oktober 2023 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser zowel verbale als fysieke agressie heeft vertoond tegenover COa-medewerkers. Eiser bedreigde daarbij medewerkers en dreigde eveneens om eigendommen van het COa te vernielen. Eiser heeft drie beeldschermen omgegooid waarvan er één op de voet van een COa-medewerker terecht is gekomen. Ook heeft eiser een kopje dat op de balie stond door de hal gegooid. Het kopje is tegen de glazen schuifdeuren gekomen en er is daarbij schade ontstaan aan de ruit in de deur. Tijdens dit alles is eiser een COa-medewerker blijven uitschelden en kleineren. De gedragingen van eiser zijn door het COa aangemerkt als gedragingen met een zeer grote impact. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag, en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen heeft het COa besloten om eiser in de HTL op te nemen.
1.3.
De eerste HTL-plaatsing dateert van 1 november 2023. Eiser heeft vervolgens op 25 december 2023 de HTL vrijwillig verlaten en afgezien van opvang bij het COa. Vervolgens heeft eiser zich op 21 maart 2024 weer gemeld bij de HTL voor opvang.
2. Middels de vrijheidsbeperkende maatregelen heeft de staatssecretaris maatregelen als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregelen vordert en heeft ter motivering van de besluiten verwezen naar de bestreden besluiten 1 en 3 waarin de incidenten, die zich hebben voorgedaan, zijn toegelicht. De staatssecretaris is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregelen.
Procesbelang
3. Het COa stelt zich op het standpunt dat procesbelang in het geval van eiser ontbreekt, nu eiser op 10 april 2024 de HTL heeft verlaten en met onbekende bestemming is vertrokken. Het COa verzoek de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
3.1.
De rechtbank overweegt dat eiser, indien zijn beroepen tegen de vrijheidsbeperkende maatregelen gegrond worden verklaard, recht heeft op schadevergoeding over de periodes die hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke behandeling van de beroepen tegen de vrijheidsbeperkende maatregelen. In het verlengde daarvan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de besluiten tot plaatsing in de HTL, nu de vrijheidsbeperkende maatregelen voornamelijk zijn gemotiveerd onder verwijzing naar deze plaatsingsbesluiten.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het bestreden besluit 1
Het incident zoals vastgelegd in het COa-dossier
4. Eiser bestrijdt het incident als zodanig. Eiser stelt meermaals door het COa in een hoek te zijn gedrukt en niet serieus te worden genomen. Dat de frustraties dan oplopen en dat de situatie dan escaleert ligt niet aan eiser, die op gemoedelijke wijze in gesprek probeert te gaan. Volgens eiser is het COa hem op een bepaalde manier gaan neerzetten, waarbij het beeld als boeman ontstaat, waardoor het elke keer escaleert aan de zijde van het COa als eiser om hulp vraagt.
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het incident dat aanleiding vormde voor de besluiten tot plaatsing in de HTL anders is verlopen dan zoals vastgelegd in het COa-dossier. De enkele stelling dat het incident anders is verlopen is hiertoe ontoereikend. Daar komt bij dat de omstandigheden zoals eiser die noemt niet rechtvaardigen dat eiser zich agressief uit richting de COa-medewerkers, daargelaten of wat eiser aanvoert daadwerkelijk het geval is. Eiser heeft overigens zijn stellingen inzake zijn psychische gesteldheid ter zitting laten vallen.
4.2.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat de HTL-plaatsing disproportioneel is. Naar het oordeel van de rechtbank is het incident terecht aangemerkt als een incident met zeer zware impact en heeft het COa hierin dan ook terecht aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing van eiser in de HTL. Het COa heeft daarbij voldoende gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van eiser.
Vrijheidsontneming - artikel 5 van het EVRM
5. Voorts stelt eiser dat plaatsing in de HTL een onrechtmatige vrijheidsontneming betreft en hij beroept zich in dit kader op het FMS arrest. [1] Eiser voert aan dat er voor hem geen realistische keuze bestaat om de HTL eerder te verlaten gelet op de gevolgen hiervan. Bovendien is eiser feitelijk opgesloten en is hij afhankelijk van COa-medewerkers om de HTL te kunnen verlaten, terwijl er geen juridische garanties zijn dat de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven bij het verlaten van de HTL. Hierdoor loopt eiser
het risico een strafbaar feit te plegen bij het verlaten van de HTL. Tevens dient in aanmerking genomen te worden dat een plaatsing in de HTL kan betekenen dat iemand langer dan de maximale verblijfsduur van 13 weken in de HTL verblijft. Dit komt omdat iedere keer na het ‘vrijwillig’ verlaten van de HTL en het vervolgens weer terugkeren een nieuw plaatsingsbesluit wordt genomen met opnieuw een verblijfsduur van maximaal 13 weken. In het onderhavige geval zijn in totaal 3 HTL maatregelen genomen, waardoor de termijn van 13 weken weer opnieuw aanvangt na elke nieuwe beslissing.
5.1.
De rechtbank overweegt dat zij reeds eerder in de uitspraken van 10 juli 2022 [2] en van 3 februari 2023 [3] inhoudelijk op deze gronden is ingegaan. In die uitspraken is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat alhoewel de beperkingen die zijn beschreven een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten. In haar uitspraak van 16 februari 2024 [4] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats nogmaals bevestigd dat de HTL een vorm van vrijheidsbeperking, niet ontneming. Ook is geoordeeld dat de enkele mogelijkheid dat iemand langer dan 13 weken in de HTL kan verblijven niet maakt dat sprake is van vrijheidsontneming. Eiser heeft bovendien zelf niet langer dan 13 weken in de HTL verbleven. De rechtbank ziet in eisers betoog geen aanleiding om daar in het onderhavige geval anders over te oordelen.
Plaatsing in de HTL en schending van artikelen 3 en 8 van het EVRM
6. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat plaatsing in de HTL in strijd is met artikelen 3 en 8 van het EVRM. Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM wijst eiser op de vergaande mate van ontneming/beperking van zijn vrijheid en inbreuken op zijn privéleven zoals het voortdurende cameratoezicht, een strikt dagprogramma, een ernstige beperking van zijn fysieke vrijheid, verplichte gesprekken, een onduidelijke bezoekregeling, een interne meldplicht (2x per dag) en het feit dat advocaten geen toegang hebben tot de HTL. Eiser stelt dat de huisregels niet kunnen dienen als wettelijke basis om zijn privéleven op een dergelijke manier te schenden omdat de huisregels veel te breed zijn opgesteld. Naast deze omstandigheden is er een gebrek aan een onafhankelijke klachtencommissie en onafhankelijke vorm van toezicht.
6.1.
De rechtbank overweegt dat zij reeds eerder geoordeeld heeft [5] dat op basis van het Inspectierapport van 12 oktober 2022 en de beleidsreactie hierop van 13 oktober 2022, [6] niet kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL zodanig is dat de opvang die wordt geboden in strijd is met artikel 3 of 8 van het EVRM. Op 16 februari 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats daaraan toegevoegd geen aanleiding te zien om hier, in het licht van het Inspectierapport van 27 maart 2023 en de hierop volgende beleidsreactie van 5 april 2023, [7] anders over te oordelen. Alhoewel het mogelijk is dat plaatsing specifieke gevallen onrechtmatig is, is dat in het onderhavige geval en bij gebrek aan onderbouwing niet het geval.
Conclusie
7. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het bestreden besluit 2
8. De rechtbank oordeelt dat - nu het bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering verwijst naar het bestreden besluit 1, dit besluit rechtmatig wordt geacht en nu eiser ook anderzijds geen beroepsgronden naar voren heeft gebracht die leiden tot het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig is opgelegd - het beroep tegen laatstgenoemde maatregel niet slaagt.
Oordeel rechtbank ten aanzien van bestreden besluiten 3 en 4
9. De rechtbank stelt vast dat de bestreden besluiten 3 en 4 voor wat betreft de motivering identiek zijn aan de bestreden besluiten 1 en 2. Nu eiser tegen de besluiten 3 en 4 dezelfde beroepsgronden heeft aangevoerd als tegen de bestreden besluiten 1 en 2, oordeelt de rechtbank, onder verwijzing naar al wat hiervoor is overwogen, dat deze gronden in dit verband evenmin slagen.
Conclusie
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, op 23 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 3, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 4, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie,14 mei 2020, ECLI:EU:C:2020:367.
2.Rechtbank Den Haag, 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252.
3.Rechtbank Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
4.Rechtbank Den Haag, 16 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1889.
5.Rechtbank Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
6.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 13 oktober 2022.
7.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 5 april 2023.