ECLI:NL:RBDHA:2024:7827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
NL24.15038, AWB24-6171, NL24.18170 en AWB24-7430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot plaatsing in Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en vrijheidsbeperking van asielzoeker na incidenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de plaatsing van een asielzoeker in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen. De eiser, van onbekende nationaliteit, was eerder in de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en had zich schuldig gemaakt aan meerdere incidenten, waaronder fysieke en verbale agressie. Op 11 maart 2024 heeft het COA besloten om eiser in de HTL te plaatsen en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft de beroepen op 17 mei 2024 behandeld. Eiser heeft de incidenten betwist en aangevoerd dat de opgelegde maatregelen te zwaar zijn. De rechtbank oordeelt dat het COA de bestreden besluiten voldoende heeft onderbouwd en dat de incidenten terecht zijn aangemerkt als gedragingen met een zeer grote impact. De rechtbank concludeert dat de plaatsing in de HTL en de vrijheidsbeperking niet in strijd zijn met artikel 5 van het EVRM, aangezien eiser de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.15038, AWB24/6171, NL24.18170 en AWB24/7430

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van onbekende nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het bestreden besluit 1).
Bij besluit van 11 maart 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: het bestreden besluit 2).
Eiser heeft op 25 maart 2024 de HTL vrijwillig verlaten en afgezien van opvang bij het COa. Vervolgens heeft eiser zich op 29 maart 2024 weer gemeld voor opvang.
Bij besluit van 30 maart 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het bestreden besluit 3).
Bij besluit van 30 maart 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: het bestreden besluit 4).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en daarbij verzocht om schadevergoeding.
Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/6171. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.15038.
Het beroep tegen bestreden besluit 3 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/7430. Het beroep tegen bestreden besluit 4 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.18170.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 mei 2024 gevoegd op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris en het COA hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het bestreden besluit 1 en 3 heeft het COa besloten om eiser in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 21 augustus 2023 in de opvang van het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Zo heeft eiser meerdere incidenten veroorzaakt, waaronder driemaal fysieke agressie en geweld tegen personen, viermaal verbale agressie en geweld tegen personen, eenmaal een zelfdestructieve actie en viermaal een verbale suïcide uiting. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen onder andere een ROV 1 en 2 opgelegd; er is een correctiegesprek gevoerd en een leermaatregel en gedragsbeïnvloedingsmaatregel opgelegd. Daarnaast hebben er meerdere gesprekken met eiser plaatsgevonden teneinde hem beter te kunnen begeleiden; met hem is een begeleidingsplan opgesteld en hem is de mogelijkheid geboden te gaan werken bij de ZWH.
Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Het COa brengt daarnaast het volgende naar voren. Op 9 maart 2023 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser brand heeft gesticht en hiermee voor een levensbedreigende situatie heeft gezorgd voor hemzelf, medebewoners en medewerkers van het COa. Eiser heeft een medewerker van het COa opgebeld en gedreigd de bungalow, waar eiser en drie andere bewoners woonachtig zijn, in brand te steken. Toegesnelde medewerkers zagen een fauteuil in de bungalow in brand staan. Eiser ging in de deuropening staan en sloeg een aantal keer met de achterdeur waardoor er meer zuurstof de bungalow inkwam en de brand groter werd. Op dit moment sliepen er nog drie medebewoners in de bungalow. De COa medewerkers en medebewoners hebben de brand kunnen blussen. Gedurende het incident schreeuwde eiser en heeft hij nog meermaals met de deur geslagen om uiteindelijk weg te lopen. Het incident heeft zeer grote impact gehad op medebewoners en medewerkers van het COa. Het COa kan met eiser op een reguliere locatie de veiligheid van medewerkers en medebewoners niet waarborgen. In de HTL krijgt eiser volgens het COa de kans om onder professionele begeleiding te werken aan zijn gedrag.
2. In de bestreden besluiten 2 en 4 heeft de staatssecretaris een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar bestreden besluiten 1 en 3, waarin de incidenten, die zich hebben voorgedaan, zijn toegelicht. De staatssecretaris is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregelen.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het bestreden besluit 1
Het incident zoals vastgelegd in het COa-dossier
3. Eiser bestrijdt het incident als zodanig. Omdat de strafzitting nog moet plaatsvinden zijn er nog geen duidelijke bevindingen op basis waarvan de maatregel kan worden opgelegd. Zoals het dossier nu gevormd is wordt geschetst wat is waargenomen door anonieme getuigen, terwijl eiser wel degelijk een andere visie heeft. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat de HTL-plaatsing en de vrijheidsbeperking te zwaarwegend zijn en zich niet verhouden tot de impact van het incident en hetgeen zich uit het dossier laat herleiden. Ten aanzien van de verbale agressie en geweld wijst eiser erop dat hij zelf ook slachtoffer is geworden van mishandeling door medebewoners van een AZC. Bovendien heeft eiser aangegeven graag een BSN te krijgen en te willen werken zodat hij zijn vrije tijd op een betere manier zou kunnen benutten. Eiser heeft daarnaast ook reeds zijn excuses aangeboden voor zijn gedragingen.
3.1.
De rechtbank overweegt dat niet doorslaggevend is wat de uitkomst in de strafzaak zal zijn. De bewijslast in het bestuursrecht is daarbij significant anders dan die in het strafrecht. De enkele en niet onderbouwde stelling dat het incident anders is verlopen dan zoals vastgelegd in het COa-dossier is dan ook onvoldoende om te twijfelen aan de door het COa geschetste gang van zaken. Het COa heeft de bestreden beslissing naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden niet tot het oordeel leiden dat de HTL-plaatsing disproportioneel is. Naar het oordeel van de rechtbank is het incident terecht aangemerkt als een incident met zeer zware impact en het COa heeft hierin dan ook terecht aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing van eiser in de HTL. Het COa heeft daarbij voldoende gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van eiser; dat eiser zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan misdragingen doet daar niet aan af. Dit geldt ook voor de stellingen dat eiser zelf slachtoffer zou zijn van mishandeling of dat eiser graag wil werken: deze omstandigheden rechtvaardigen op geen enkele manier het gedrag van eiser.
Vrijheidsontneming - artikel 5 van het EVRM
4. Voorts stelt eiser dat plaatsing in de HTL een onrechtmatige vrijheidsontneming betreft. Eiser voert aan in isolatie (ROV kamer) te zijn geplaatst en dat tevens in aanmerking genomen dient te worden dat door een plaatsing in de HTL het risico bestaat dat iemand langer dan de maximale verblijfsduur van 13 weken in de HTL verblijft. Dit komt omdat iedere keer na het ‘vrijwillig’ verlaten van de HTL en het vervolgens weer terugkeren een nieuw plaatsingsbesluit wordt genomen met opnieuw een verblijfsduur van maximaal 13 weken. In het onderhavige geval zijn in totaal 2 HTL maatregelen genomen, waardoor de termijn van 13 weken weer opnieuw aanvangt na elke nieuwe beslissing. Eiser meent dat de duur van de maatregel te lang is.
4.1.
De rechtbank overweegt dat zij reeds eerder in de uitspraken van 10 juli 2022 [1] en van 3 februari 2023 [2] inhoudelijk op deze gronden is ingegaan. In die uitspraken is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat, alhoewel de beperkingen die zijn beschreven een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten. In haar uitspraak van 16 februari 2024 [3] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats nogmaals bevestigd dat de HTL een vorm van vrijheidsbeperking betreft en niet als vrijheidsontneming is aan te merken. Ook is geoordeeld dat de enkele mogelijkheid dat iemand langer dan 13 weken in de HTL kan verblijven niet maakt dat sprake is van vrijheidsontneming. Eiser heeft bovendien zelf niet langer dan 13 weken in de HTL verbleven. De rechtbank ziet in eisers betoog geen aanleiding om in het onderhavige geval anders te oordelen.
4.2.
Ten aanzien van het voortduren van de maatregel overweegt de rechtbank dat er op dit moment geen wettelijke grondslag is om de voortduring van de vrijheidsbeperkende maatregel te toetsen. [4]
4.3.
Voor zover eiser de gestelde plaatsing in isolatie/ROV-kamer bestrijdt overweegt de rechtbank dat hier een apart rechtsmiddel tegen aangewend dient te worden en dat dit niet voor ligt in de huidige procedure. Het enkele feit dat ROV-plaatsingen plaatsvinden maakt in ieder geval niet dat op voorhand gesteld kan worden dat iedere plaatsing in de HTL een vorm van vrijheidsontneming is. Alhoewel het mogelijk is dat plaatsing specifieke gevallen onrechtmatig is, is dat in het onderhavige geval niet het geval.
Medische omstandigheden
5. Tot slot wijst eiser er op dat zijn gedragingen zijn ingegeven door psychische nood. Eiser stelt dat dit wordt bevestigd door incident 1350412 ‘verbale suïcidedreiging.’ Er had dan ook minstens eerder een nader onderzoek hebben moeten plaatsvinden naar de psychische nood van eiser, bijvoorbeeld middels doorverwijzing door GZA naar een gespecialiseerde arts. Eiser verwijst daarnaast naar een eerdere blijk van zelfdestructieve acties en een verbale suïcidedreiging, beide op 4 november 2023 met incidentnummers 1294984 en 1294979.
5.1.
Voor zover eiser betoogt dat de gedragingen hem niet mogen worden aangerekend gelet op zijn gestelde medische belemmeringen slaagt dit betoog niet. Dergelijke omstandigheden kunnen immers niet rechtvaardigen dat eiser brand sticht en zich agressief uit richting de COa-medewerkers. Nu de gestelde psychische problematiek niet met objectieve stukken of anderszins aannemelijk is gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke gedragingen van eiser voor zijn rekening en risico komen en hem mogen worden aangerekend. De rechtbank acht daarbij relevant dat het COa toegelicht heeft dat eiser is gefaciliteerd om in contact te treden met het GZA en dat het GZA akkoord heeft gegeven voor de plaatsing van eiser in de HTL; het COa heeft zich dan ook wel degelijk rekenschap gegeven van de door eiser gestelde psychische problematiek, ondanks dat deze problematiek niet is onderbouwd met medische stukken.
Conclusie
6. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het bestreden besluit 2
7. De rechtbank oordeelt dat - nu het bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering verwijst naar het bestreden besluit 1 - dit besluit rechtmatig is nu eiser ook overigens geen beroepsgronden naar voren heeft gebracht die leiden tot het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig is opgelegd – zodat het beroep tegen laatstgenoemde maatregel niet slaagt.
Oordeel rechtbank ten aanzien van bestreden besluiten 3 en 4
8. De rechtbank stelt vast dat de bestreden besluiten 3 en 4 voor wat betreft de motivering identiek zijn aan de bestreden besluiten 1 en 2. Nu eiser tegen de besluiten 3 en 4 dezelfde beroepsgronden heeft aangevoerd als tegen de bestreden besluiten 1 en 2, oordeelt de rechtbank, onder verwijzing naar al wat hiervoor is overwogen, dat deze gronden in dit verband evenmin slagen.
Conclusie
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, op 23 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 3, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 4, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252.
2.Rechtbank Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
3.Rechtbank Den Haag, 16 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1889.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1045.