In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘verblijf bij een minderjarig Nederlands kind’. Op 26 februari 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag van eiseres. Eiseres verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten, maar verweerder heeft niet op dit verzoek gereageerd.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. Het beroep van eiseres is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist, waardoor eiseres geen belang meer heeft bij een oordeel van de rechtbank. De rechtbank overweegt dat, tenzij geheel aan het beroep wordt tegemoetgekomen, het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking heeft op het alsnog genomen besluit.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 437,50, en daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder geen bezwaar heeft tegen de proceskostenveroordeling, aangezien hij niet heeft gereageerd op het verzoek van eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.