In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser heeft ingediend tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 5 september 2022 ingediend, en verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. Eiser heeft verweerder op 5 maart 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, waardoor het beroep kennelijk gegrond is verklaard.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder binnen een termijn van zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De uitspraak is openbaar gemaakt en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de verzending van de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken.