ECLI:NL:RBDHA:2024:7916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
C/09/651786 / FA RK 23-5623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging alimentatieverplichting op grond van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de wijziging van de alimentatieverplichting van de vader voor zijn (jong)meerderjarige kinderen. De vader verzocht de rechtbank om de door hem te betalen kinderalimentatie van € 250,- per kind per maand, die bij beschikking van 19 april 2018 was vastgesteld, met terugwerkende kracht op nihil te stellen voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2022. De vader stelde dat hij gedurende deze periode geen draagkracht had om de alimentatie te betalen, wat door de rechtbank in Nieuw-Zeeland op 22 november 2021 was bevestigd. De moeder en de (jong)meerderjarige voerden verweer en stelden dat de vader eerder hoger beroep had moeten instellen of een nieuwe procedure had moeten starten. De rechtbank oordeelde dat de vader aannemelijk had gemaakt dat de alimentatie van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven voldeed, en dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft de alimentatieverplichting van de vader voor de genoemde periode op nihil gesteld en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de draagkracht van de onderhoudsplichtige en de mogelijkheid om alimentatieverplichtingen te herzien op basis van gewijzigde omstandigheden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-5623
Zaaknummer: C/09/651786
Datum beschikking: 8 mei 2024

Alimentatie

Beschikking op het op 1 augustus 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[de vader] ,

de vader,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.W. van den Hoek in Leiden.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A. Ramsoedh in Delft,
en

[de (jong)meerderjarige] ,

de (jong)meerderjarige,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A. Ramsoedh in Delft.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 1 augustus 2023;
  • het verweerschrift, ingekomen op 22 september 2023;
  • het F9-formulier van 20 maart 2024 van de vader, met bijlagen.
Op 10 april 2024 is de zaak op de (hybride) zitting van deze rechtbank behandeld. De advocaat van de vader en de moeder en de (jong)meerderjarige, bijgestaan door hun advocaat zijn fysiek verschenen. De vader is digitaal verschenen.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van de volgende (jong)meerderjarige kinderen:
  • [de (jong)meerderjarige] (hierna: [de (jong)meerderjarige] ), geboren op [geboortedag 1] 2001 in
  • [naam] , geboren op [geboortedag 2] 2003 in [geboorteplaats 1] .
  • Bij beschikking van 19 april 2018 van deze rechtbank is bepaald dat de vader vanaf
  • De door de vader voor [de (jong)meerderjarige] te betalen bijdrage is op [geboortedag 1] 2019 – de datum waarop [de (jong)meerderjarige] meerderjarig werd – van rechtswege omgezet in een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor de (jong)meerderjarige.
  • De vader, de moeder en [de (jong)meerderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de (jong)meerderjarige] met ingang van 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2022 op nihil wordt gesteld;
  • de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder zijn of haar eigen proceskosten draagt.
De moeder en [de (jong)meerderjarige] voeren verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Alimentatie
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 1:401 eerste en vierde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, als zij van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan of wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De vader stelt zich op het standpunt dat de bij voornoemde beschikking vastgestelde alimentatie voor [de (jong)meerderjarige] van de aanvang af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven en dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank zal de vader daarom ontvangen in zijn verzoek om de alimentatie voor [de (jong)meerderjarige] van 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2022 op nihil te stellen.
Rechterlijke uitspraak van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven voldaan
De vader heeft betoogd dat hij in de periode 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2022 geen draagkracht had om de vastgestelde alimentatie voor [de (jong)meerderjarige] van € 250,- per maand te voldoen. Bij de vaststelling is de rechtbank destijds te kort door de bocht gegaan en heeft ten onrechte een verdiencapaciteit aangenomen. Dat de vader in die periode geen draagkracht had, is door de rechtbank in Nieuw-Zeeland op 22 november 2021 bevestigd. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft de vader verklaringen van zijn accountant en de ‘Proof of income from Inland Revenue’ van 1 april 2016 tot en met 31 maart 2023 overgelegd. Hieruit volgt volgens de vader dat hij tot 31 maart 2019 geen inkomen had. In het belastingjaar 1 april 2019 tot en met 31 maart 2020 heeft de vader met terugwerkende kracht tot 2015 een uitkering ontvangen van $ 50.627,67 bruto in verband met de door de vader verleende mantelzorg aan zijn huidige partner. Rekening houdend met de wisselkoers tussen Nieuw-Zeelandse dollars en euro’s en de lagere levensstandaard in Nieuw Zeeland op basis van de Big Mac index (7,13%), lag het inkomen van de vader onder de bijstandsnorm.
De moeder en [de (jong)meerderjarige] voeren verweer tegen het verzoek van de vader om de alimentatie voor [de (jong)meerderjarige] van 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2022 op nihil te stellen. Zij stellen zich op het standpunt dat de vader destijds hoger beroep had moeten instellen tegen voornoemde beschikking of dat hij een nieuwe procedure tot wijziging van de alimentatie voor [de (jong)meerderjarige] had moeten starten. Verder betogen de moeder en [de (jong)meerderjarige] dat er geen noodzaak was voor de vader om met zijn huidige partner naar Nieuw-Zeeland te verhuizen en dat de financiële gevolgen van die keuze voor zijn rekening moeten komen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een wijziging op grond van artikel 1:401 vierde lid BW is voldoende dat de verzoekende partij – in dit geval de vader – aannemelijk maakt dat bij de uitspraak is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens en dat deze als gevolg daarvan van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord. [1] De reikwijdte van voornoemd artikel moet ruim worden opgevat. [2] De omstandigheid dat tegen de uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht een rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan, staat aan toepassing van deze wijzigingsgrond niet in de weg. [3]
Uit de verklaringen van de accountant (productie 7 bij het verzoekschrift) en door de vader overgelegde ‘Proof of income from Inland Revenue’ (productie 3 tot en met 6 en 8 tot en met 10 bij het verzoekschrift) blijken de volgende inkomens:
  • in het belastingjaar 1 april 2015 tot en met 31 maart 2016: $ 6.653,68;
  • in het belastingjaar 1 april 2016 tot en met 31 maart 2017: $ 10.125,47;
  • in het belastingjaar 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018: $ 9.777,00;
  • in het belastingjaar 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019: $ 10.444,11;
  • in het belastingjaar 1 april 2019 tot en met 31 maart 2020: $ 11.386,21;
  • in het belastingjaar 1 april 2020 tot en met 31 maart 2021: $ 14.552,66;
  • in het belastingjaar 1 april 2021 tot en met 31 maart 2022: $ 15.833,02;
  • in het belastingjaar 1 april 2022 tot en met 31 maart 2023: $ 79.833,36.
Bij de vaststelling van een alimentatieverplichting moet worden voorkomen dat de onderhoudsplichtige niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien of van zijn inkomen (na vermindering van de lasten) minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Nog daargelaten de alimentatieverplichting van de vader, concludeert de rechtbank op basis van de hiervoor genoemde inkomens en de wisselkoers – door de vader onweersproken gesteld op 1 Nieuw-Zeelandse dollar is 0,56 eurocent – dat de vader in de periode 1 april 2015 tot en met 31 maart 2022 een gemiddeld inkomen had dat onder de bijstandsnorm lag. In het belastingjaar 1 april 2022 tot en met 31 maart 2023 had de vader wel een substantieel inkomen, maar uit de overgelegde ‘Proof of income from Inland Revenue’ blijkt dat het merendeel van dat inkomen na 1 september 2022 is gegenereerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader daarmee voldoende gesteld en onderbouwd dat hij in de periode 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2022 geen draagkracht had om alimentatie voor [de (jong)meerderjarige] te betalen. Gelet daarop zal de rechtbank het verzoek van de vader om de alimentatie voor [de (jong)meerderjarige] van 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2022 op nihil te stellen, toewijzen.
De rechtbank gaat daarbij dus voorbij aan de stelling van de moeder en [de (jong)meerderjarige] dat de financiële gevolgen van de keuze van de vader om met zijn huidige partner en haar kinderen naar Nieuw-Zeeland te verhuizen voor zijn rekening moeten komen. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vader, hebben de moeder en [de (jong)meerderjarige] hun stelling dat de vader in Maleisië kon blijven wonen en daar inkomen kon verwerven onvoldoende onderbouwd. Voorts hebben de moeder en [de (jong)meerderjarige] betoogd dat de vader terug had kunnen verhuizen naar Nederland om daar opnieuw inkomen te verwerven als universitair docent. De rechtbank begrijpt dat de keuze van de vader om met zijn huidige partner, die de nationaliteit van Nieuw-Zeeland bezit, en haar kinderen naar Nieuw-Zeeland te verhuizen een grote impact heeft gehad op het leven van de moeder en [de (jong)meerderjarige] . Deze impact was op de zitting nog duidelijk merkbaar. Dit neemt echter niet weg dat de vader de vrijheid heeft om zijn leven opnieuw in te richten. Wanneer de rechtbank het betoog van de moeder en [de (jong)meerderjarige] zou volgen, zou dit naar het oordeel van de rechtbank een te grote inbreuk op het privéleven van de vader met zich brengen.
Proceskosten
Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van
19 april 2018 –:
bepaalt de door de vader met ingang van 1 juli 2016 tot en met 31 augustus 2022 te betalen alimentatie voor [de (jong)meerderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2001 in [geboorteplaats 2] op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. van Zeben-de Vries, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Sluijmer als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
8 mei 2024.

Voetnoten

1.vgl. HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9734, NJ 2006, 269.
2.vgl. HR 12 februari 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BK5026.
3.vgl. HR 15 november 1996, ECLI:NL:HR:ZC2201, NJ 1997, 450 en HR 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:AO4015, NJ 2004, 475.