ECLI:NL:RBDHA:2024:7942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20414 en NL24.20510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit en bewaringsmaatregel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een bewaringsmaatregel tegen eiser, die de Indonesische nationaliteit heeft. Eiser was op 1 mei 2024 in bewaring gesteld na het opleggen van een terugkeerbesluit met een inreisverbod voor twee jaar. Eiser heeft beroep ingesteld tegen zowel het terugkeerbesluit als de bewaringsmaatregel. De rechtbank heeft beide beroepen op 22 mei 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de grondslag voor de ophouding van eiser onjuist was, maar dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitviel. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in het vertrekproces, maar dat er een gebrek was in de motivering van de bewaringsmaatregel. De rechtbank concludeerde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat verweerder niet adequaat had gereageerd op de specifieke omstandigheden van eiser, die over een paspoort beschikte maar deze niet bij zich had tijdens de staandehouding.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond verklaard, maar het beroep tegen de bewaringsmaatregel gegrond verklaard. Eiser werd onmiddellijk in vrijheid gesteld en de bewaringsmaatregel werd opgeheven. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.400,00 aan eiser, en de proceskosten werden vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.20414 en NL24.20510

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Op 1 mei 2024 is aan eiser een terugkeerbesluit met inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd (NL24.20510) en is aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (NL24.20414) opgelegd.
Eiser heeft tegen het terugkeerbesluit en tegen de bewaringsmaatregel beroep ingesteld. Eiser heeft (nog) geen beroep ingesteld tegen het inreisverbod. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft beide beroepen op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.R. Tjandrakesuma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Indonesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981.
2. In het terugkeerbesluit en in de maatregel van bewaring heeft verweerder zware en lichte gronden opgevoerd om het onttrekkingsrisico te onderbouwen.
3. Eiser heeft de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit niet betwist. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit altijd ook ambtshalve indien dit de grondslag van bewaringsmaatregel is en de tenuitvoerlegging van die maatregel op het moment van de beoordeling door de rechtbank nog voortduurt. De rechtbank constateert dat het terugkeerbesluit rechtmatig is en dus als grondslag kan dienen voor de opgelegde maatregel. Het beroep tegen het terugkeerbesluit zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de grondslag van de ophouding niet juist is en dat verweerder de motiveringsplicht heeft geschonden. Eiser vindt overigens dat het lichter middel-onderzoek en de lichter middel-motivering niet voldoende zijn en de maatregel daarom onrechtmatig is. Eiser stelt tot slot dat verweerder niet voortvarend genoeg heeft gehandeld omdat de eerste vertrekhandeling pas op de 8e dag na de oplegging van de maatregel heeft plaatsgevonden.
5. Verweerder heeft ter zitting erkend dat eiser op een onjuiste grondslag is opgehouden maar stelt dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Ook de rechtbank acht de ophoudingsgrondslag onjuist omdat eiser bij de staandehouding een foto van zijn paspoort toonde en eiser bij de ophouding een identiteitsdocument heeft overgelegd welk document ook in bewaring is genomen. De rechtbank overweegt dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. Eiser had eenvoudig op de juiste grondslag kunnen worden opgehouden, de ophoudingstermijn is niet overschreden en er zijn geen bevoegdheden aangewend die niet zouden zijn toegestaan als eiser op de juiste grondslag zou zijn opgehouden. Eiser heeft dus “geen last” gehad van dit gebrek in de ophouding, terwijl het belang van verweerder om de maatregel rechtmatig te achten aanzienlijk is gelet op alle reeds eerder verrichte inspanningen om eiser te doen terugkeren naar zijn land van herkomst. Het gebrek in de ophouding maakt de maatregel dus niet onrechtmatig. De rechtbank zal wel reeds vanwege dit gebrek een proceskostenveroordeling uitspreken.
6. Eiser heeft het onttrekkingsrisico niet betwist. De rechtbank acht de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist. Eiser heeft zijn visum niet getoond en is geruime tijd onrechtmatig in Nederland, terwijl hij van dit onrechtmatige verblijf geen mededeling heeft gedaan en zich daardoor aan het toezicht heeft onttrokken. Uit de feitelijke juistheid van deze twee zware gronden volgt een onttrekkingsrisico wat redengevend kan zijn om een bewaringsmaatregel op te leggen.
7. In de M110 is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
V: Bent u in het bezit van een identiteitsdocument waaruit blijkt wie u bent en of u rechtmatig verblijf in Nederland hebt?
A: Ik heb een Indonesisch identiteitskaart bij me en mijn paspoort ligt bij kennissen. Ik heb gebeld om mijn paspoort naar u te laten brengen. Ik weet niet wanneer mijn Indonesische paspoort bij u zal zijn.
(…)
V: Staat u ingeschreven op een adres in Nederland?
A: Nee, ik verblijf ergens in Osdorp Amsterdam, vlakbij tram 17. Het adres weet ik niet. Dit adres heb ik via kennissen gekregen.
V: Hoe komt u aan het adres waar u verblijft?
A: Dit heb ik via kennissen gekregen waar ik niets over wil zeggen. Anders komen zij in de
problemen en dat wil ik niet.
(…)
V: Zijn er bijzondere omstandigheden met betrekking tot u als persoon waar ik rekening mee moet houden bij de beslissing of ik u wel of niet in vreemdelingenbewaring stel?
A: Nee, die zijn er niet.
V: Kunt u mij een reden geven waarom ik u niet in vreemdelingenbewaring zou moeten stellen maar u bijvoorbeeld een lichter middel zoals een meldplicht op zou kunnen leggen?
A: Nee, het is uw recht om mij terug te sturen.
(…)
De rechtbank overweegt dat uit de M110 blijkt dat verweerder voldoende goed heeft onderzocht of met een lichter middel kon worden volstaan om de uitzetting van eiser te realiseren. Weliswaar is eiser niet expliciet uitgelegd dat het daadwerkelijk overhandigen van het paspoort en het wel doorgeven waar eiser verblijft omstandigheden zijn op grond waarvan wellicht een lichter middel kan worden opgelegd en eiser niet in bewaring hoeft te verblijven tot aan zijn vertrek. Ook is het niet relevant hoe eiser aan het adres komt waar hij verblijft, maar is het wel belangrijk dat eiser zich beschikbaar houdt voor vertrek en verweerder daarom moet weten waar eiser zal verblijven als wel een lichter middel wordt opgelegd. Het moet echter gelet op de vragen die zijn gesteld en de uitleg die hierbij is gegeven duidelijk zijn geweest voor eiser dat indien hij zijn paspoort niet in zijn bezit houdt maar aan derden geeft en indien eiser niet méér verklaart over zijn adres en dus vaste verblijfplaats, hij niet in staat zal worden gesteld om in vrijheid af te wachten totdat zijn vertrek kan plaatsvinden. Verweerder heeft ook voldoende vragen gesteld om te kunnen beoordelen of de oplegging van de maatregel onevenredig bezwarend is. De rechtbank overweegt dat in de maatregel summier maar voldoende deugdelijk is gemotiveerd waarom de oplegging van een lichter middel niet toereikend is geacht om de uitzetting te kunnen effectueren. De rechtbank acht het begrijpelijk dat verweerder veel gewicht toekent aan de omstandigheid dat eiser zelf nimmer initiatief heeft getoond om Nederland te verlaten en hij ook nu niet zelf zal voldoen aan zijn vertrekplicht. Verweerder heeft ook onderzocht en gemotiveerd of de oplegging van de maatregel onevenredig bezwarend zou zijn.
Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
8. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de motiveringsplicht heeft geschonden. De rechtbank leidt uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4180) af dat de Afdeling het Verdragsrecht en Unierecht aldus uitlegt dat de concrete redenen waarom tot inbewaringstelling wordt overgegaan schriftelijk worden medegedeeld in de taal die de vreemdeling verstaat. De Afdeling heeft in deze uitspraak onder meer het navolgende overwogen:
(…)
Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring, is voldoende. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk; de staatssecretaris kan daarvoor verwijzen naar de maatregel van bewaring (zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, onder 5 en 7).
(….)
De rechtbank overweegt dat de overweging dat ook “de
van toepassing zijndejuridische en feitelijke gronden van de bewaring” moeten zijn opgenomen, bezwaarlijk anders worden begrepen dan dat een algemene schriftelijke folder niet volstaat. Het belang dat hiermee is gediend is ook evident.
De eis van schriftelijke vastlegging van de concrete juridische en feitelijke gronden in een
taal die de vreemdeling verstaat waarborgt immers niet alleen dat de vreemdeling wordt
geïnformeerd over waarom juist hij/zij in bewaring wordt gesteld. Door deze gronden schriftelijk vast te leggen wordt immers ook verzekerd dat deze gronden niet na de mondelinge toelichting van de maatregel kunnen worden gewijzigd en/of aangevuld. Er is dus sprake van een gebrek en op grond van deze Afdelingsuitspraak leidt dit op zichzelf niet tot opheffing van de maatregel, maar dient een belangenafweging plaats te vinden. Ook deze belangenafweging valt niet in het voordeel van eiser uit. Eiser is mondeling toegelicht waarom de maatregel wordt opgelegd en dat tegen dit besluit kan opkomen en hij hierin kan worden bijgestaan door een advocaat en aan eiser is een algemene folder uitgereikt. Weliswaar is dit een gebrek maar het belang van verweerder om eiser in bewaring te houden om zo de uitzetting te kunnen effectueren is aanzienlijk. Uit het dossier blijkt dat eiser nagenoeg twee jaar onrechtmatig in Nederland verblijft en er eerder inspanningen door verweerder zijn verricht om eiser met hulp van het IOM en onder toekenning van REAN-voorzieningen te laten terugkeren naar zijn land van herkomst. Het schenden van de informatieplicht leidt in dit geval niet tot de invrijheidstelling van eiser.
9. Ten aanzien van de vraag of verweerder voldoende voortvarend aan het vertrek van eiser heeft gewerkt overweegt de rechtbank als volgt. Eiser is op 1 mei 2024 in bewaring gesteld. Op 6 mei 2024 heeft de regievoerder met eiser willen spreken maar was er geen tolk beschikbaar en heeft het geplande vertrekgesprek geen doorgang kunnen vinden. Op 7 mei 2024 heeft het eerste vertrekgesprek plaatsgevonden en is de lp-aanvraag ingevuld en verzonden naar de lp-kamer. Eiser is op 15 mei 2024 in persoon gepresenteerd aan de Indonesische autoriteiten en de lp-aanvraag is in behandeling genomen. Eiser stelt zich op het standpunt dat het eerste vertrekgesprek te laat heeft plaatsgevonden en de maatregel daarom moet worden opgeheven. Zoals de rechtbank ter zitting heeft toegelicht, hanteert de rechtbank geen vaste algemene termijnen aan de hand waarvan wordt beoordeeld of verweerder voldoende voortvarend handelt. De rechtbank zal steeds op basis van de concrete feiten en omstandigheden beoordelen of verweerder in een concreet bewaringstraject voldoende voortvarend heeft gewerkt aan het doel dat met het opleggen van de maatregel wordt beoogd. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige procedure aanleiding bestond om spoedig met eiser een vertrekgesprek te houden. Eiser heeft immers verklaard over een paspoort te beschikken en heeft aangegeven dat hij iemand heeft gebeld om het paspoort te komen brengen. Indien eiser daadwerkelijk zijn paspoort aan verweerder zou verschaffen, zou de feitelijke uitzetting op zeer korte termijn kunnen plaatsvinden. Verweerder hoeft dan immers enkel een vliegticket aan te schaffen en er blijken geen indicaties uit het dossier dat eiser door escorts begeleid moet worden voorafgaand aan en tijdens de vlucht. In deze concrete procedure had verweerder dus eerder dan is gedaan met eiser moeten spreken om te informeren wanneer het paspoort wordt gebracht of om te bezien of verweerder het paspoort kan laten ophalen. Eiser heeft verklaard het adres van zijn verblijfsplaats niet te weten, maar niet valt in te zien waarom verweerder niet eerder dan in het thans gehouden vertrekgesprek heeft voorgesteld om samen naar dat adres te gaan of om samen naar diegenen te gaan die het paspoort van en voor eiser bewaren.
Eiser heeft verklaard over een paspoort te beschikken maar droeg dit niet bij zich toen hij werd staandegehouden. De snelste en ook meest eenvoudige wijze om het vertrek van eiser en de terugkeer naar zijn land van herkomst te effectueren is het door eiser laten overhandigen van zijn paspoort en met de paspoortgegevens een vliegticket aan te schaffen. De enkele omstandigheid dat eiser zijn paspoort niet bij zich droeg ten tijde van de staandehouding lijkt tot gevolg te hebben dat het vertrekproces op standaardmatige wijze heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft immers gebruikelijke termijnen gehanteerd voor het plannen en voeren van vertrekgesprekken en verweerder heeft het lp-traject gestart en de Indonesische autoriteiten verzocht om eiser in persoon te mogen presenteren. De specifieke omstandigheid dat eiser heeft verklaard over een paspoort te beschikken en na de staandehouding niet zelf in staat is om zijn paspoort te overhandigen brengt mee dat verweerder niet had kunnen volstaan met het hanteren van dezelfde termijnen en hetzelfde vertrekproces dat wordt gehanteerd als de vreemdeling niet beschikt over een paspoort of ander identiteitsdocument waarmee de terugkeer kan worden bewerkstelligd zonder medewerking van de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het vertrekproces onvoldoende aangepast aan de concrete situatie van eiser. In het vertrekgesprek dat op 7 mei 2024 heeft plaatsgevonden, heeft verweerder wel gevraagd naar het paspoort en ook gevraagd om dat te overleggen en eiser daarbij gewezen op zijn vertrekplicht. Eiser heeft verklaard hierover na te denken. Ook in dit gesprek had kunnen worden voorgesteld om het paspoort op te halen in plaats van uit te leggen dat verweerder gelet op het tergkeerbesluit bevoegd is om een lp aan te vragen en bij de toezegging dat die zal worden afgegeven een vlucht zal boeken.
Gelet op deze specifieke omstandigheden overweegt de rechtbank dat verweerder bij de start van het vertrekproces onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan het vertrek van eiser. Dit betekent dat de maatregel hierom van aanvang af onrechtmatig is. Dat verweerder vervolgens zonder meer voortvarend heeft gewerkt, buitengewoon snel in staat is geweest om eiser te presenteren en zicht op uitzetting niet ontbreekt, kan het onrechtmatige karakter van de maatregel niet onrechtmatig maken. Dat eiser in zijn vertrekgesprek heeft verklaard voorlopig niet mee te werken en eerst te willen nagaan of hij alsnog rechtmatig verblijf kan verkrijgen betekent dus niet dat verweerder niet eerder had moeten nagaan of het paspoort zou kunnen worden verkregen en had moeten nagaan of het daarin actiever optreden de uitzetting zou bespoedigen. Deze beroepsgrond slaagt dus en de rechtbank zal eiser daarom in vrijheid stellen en de maatregel opheffen.
10. De rechtbank zal de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten en de opheffing van de maatregel bevelen. Eiser komt tevens in aanmerking voor schadevergoeding en de rechtbank zal bij de bepaling van de hoogte hiervan uitgaan van de standaardmatig toegekende bedragen en dus een bedrag van € 100,00 per dag toekennen waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat eiser op de dag van de inbewaringstelling is geplaatst in het DTC Rotterdam.
De rechtbank zal tevens een proceskostenveroordeling uitspreken en daarbij ook de standaardmatig toegekende bedragen en punten hanteren.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de oplegging van de bewaringsmaatregel gegrond;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 2.400,00 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging daarvan;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.J. Schreijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 24 mei 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking voor zover deze uitspraak ziet op de maatregel van bewaring en gedurende vier weken voor zover deze uitspraak ziet op het terugkeerbesluit.