ECLI:NL:RBDHA:2024:801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL24.1052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000; beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de toepassing van lichter middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 10 januari 2023 een afstandsverklaring getekend en was in bewaring gesteld op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel terecht heeft opgelegd op basis van de a-grond en b-grond van artikel 59b, waarbij de identiteit en nationaliteit van eiser onvoldoende zeker waren en er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord, en zijn gemachtigde was niet verschenen. De rechtbank heeft de gronden van de staatssecretaris voor de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om een lichter middel dan bewaring toe te passen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1052

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord door een afstandsverklaring te ondertekenen. De gemachtigde van eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (a-grond) en b (b-grond), van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
2. Ter zitting heeft de staatssecretaris de gronden 3h, 3i, 4b en 4e laten vallen.
2.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens de strafrechtelijke detentie op 10 januari 2024 is gehoord in het kader van de op handen zijnde vreemdelingenbewaring. Vervolgens is de op 10 januari 2024 ondertekende en uitgereikte maatregel van bewaring op 11 januari 2024 ingegaan en is eiser op 11 januari 2024 aansluitend aan de strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld. De rechtbank ziet in deze gang van zaken geen onrechtmatigheid, nu er vanaf de start van de vrijheidsontneming een geldige rechtstitel hier aan ten grondslag heeft gelegen.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb voordoen. De staatssecretaris stelt in de maatregel van bewaring terecht dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser omdat hij geen enkel geldig document ter staving van die identiteit en nationaliteit heeft overgelegd. De staatssecretaris heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij binnenkomst in Nederland gebruik heeft gemaakt van geldige grensoverschrijdingsdocumenten, zodat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. Verder heeft de staatssecretaris terecht aan eiser tegengeworpen dat hij op 6 mei 2022 met onbekende bestemming is vertrokken en zich dus enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Eiser heeft verklaard dat hij toen naar Zwitserland is gegaan. Verder heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij beschikt over een vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland en ook niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden 3c, 3d, 3e, 4a, 4b en 4f onbesproken.
6. Daarnaast heeft de staatssecretaris de maatregel eveneens op de b-grond van artikel 59b van de Vw kunnen baseren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Uit overweging 5. volgt dat de gronden 3a, 3b, 4c en 4d de maatregel kunnen dragen.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers psychische problemen kenbaar betrokken bij de afweging of een lichter middel moet worden toegepast. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor mensen met psychische problemen in de detentie- en uitzetcentra gespecialiseerde zorg aanwezig is. Indien er zich onverhoopt psychiatrische klachten voordoen kan de behandeling in de detentie- en uitzetcentra worden aangevraagd, aangevangen dan wel worden voortgezet. Als zorg niet voldoende kan worden gegeven, kan eiser worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Tevens heeft de staatssecretaris opgemerkt dat gelet op het gevaar van suïcide er in detentie een Extra Beveiligde Zorgafdeling aanwezig is. De staatssecretaris heeft verder kenbaar betrokken dat eisers vrouw en kinderen in Frankrijk zijn. Eisers vrouw en kinderen hebben volgens eiser echter geen rechtmatig verblijf in Europa. Daarnaast kan eiser ook vanuit vreemdelingenbewaring contact onderhouden met zijn gezin, zodat de staatssecretaris ook hierin geen aanleiding heeft hoeven zien een lichter middel toe te passen.
Voortvarendheid in het kader van de asielaanvraag
8. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser werkt. De staatssecretaris heeft in het kader van eisers asielaanvraag op 16 januari 2024 het gehoor veilig land van herkomst met eiser gevoerd en op 18 januari 2024 een voornemen uitgebracht.

Conclusie en gevolgen

9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.