ECLI:NL:RBDHA:2024:803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.S. Sijens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2024, wordt het beroep van eiseres, een Syrische vrouw, tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 december 2023 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de opvang en asielprocedure in Frankrijk zodanig tekortschieten dat dit een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren.

De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regels heeft voor de behandeling van asielaanvragen, en dat Nederland op 31 juli 2023 een verzoek om overname aan Frankrijk heeft gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd, maar heeft op 2 oktober 2023 alsnog een akkoord gestuurd. Eiseres heeft aangevoerd dat de Staatssecretaris ten onrechte het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepast en dat zij medische klachten heeft die niet voldoende zijn meegewogen. De rechtbank concludeert echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar situatie in Frankrijk zo ernstig is dat dit een reden zou zijn om de asielaanvraag in Nederland te behandelen.

De rechtbank benadrukt dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het indienen van een asielverzoek in Frankrijk en dat er geen bewijs is dat zij geen toegang heeft tot de benodigde hulp. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en zal worden overgedragen aan Frankrijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37896

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 31 juli 2023 bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Daarom staat sinds 1 oktober 2023 de verantwoordelijkheid van Frankrijk op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening vast. Frankrijk heeft vervolgens op 2 oktober 2023 alsnog een akkoord gestuurd.
Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiseres stelt dat de staatssecretaris ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en stelt dat de staatssecretaris op grond van artikel 3, tweede lid, en artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de asielaanvraag zelf moet beoordelen. Eiseres meent dat de bewijslast eenzijdig en volledig bij haar wordt neergelegd. Eiseres wijst op het AIDA-rapport van 2022 update p. 34 en 35, waaruit blijkt dat het lastig is voor asielzoekers in Frankrijk om een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Er zijn lange wachttijden en er zijn kosten verbonden aan het telefonisch maken van een afspraak voor het indienen van asiel. Aangezien er in dit stadium geen sprake is van een ingediend asielverzoek, kunnen asielzoekers geen aanspraak maken op voorzieningen. In het rapport wordt tevens opgemerkt dat in 2022 slechts 62% van de asielzoekers adequaat is opgevangen. Als alleenstaande vrouw zal eiseres hoogstwaarschijnlijk geen toegang hebben tot de opvangvoorzieningen (p. 103). Daarnaast heeft eiseres medische klachten (diabetes) en dient zij te worden aangemerkt als kwetsbaar. De stelling van de staatssecretaris dat eiseres de mogelijkheid heeft om te klagen is niet realistisch of bij voorbaat kansloos gezien het feitelijk ontbreken van rechtshulp, de taalbarrière en het gebrek aan een sociale kring. De staatssecretaris dient nader onderzoek te doen naar de actuele situatie van Dublinclaimanten in Frankrijk en het risico dat zij aldaar lopen op schending van artikel 3 van het EVRM [2] .
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er volgens de rechtbank in het algemeen van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest [3] . Van een schending van artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo [4] .
Eiseres is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft recentelijk in haar uitspraak van 9 oktober 2023 [5] nog bevestigd dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het AIDA-rapport over Frankrijk “2022 Update” geen wezenlijk ander beeld van de opvang van asielzoekers in Frankrijk schetst dan al eerder naar voren is gekomen in de vorige rapportages van AIDA over Frankrijk. Voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk thans niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd ook geen aanleiding, nu niet is gebleken dat de opvangproblemen in Frankrijk, ondanks dat er moeilijkheden bestaan, dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Ook het persoonlijk relaas van eiseres biedt geen aanleiding voor de conclusie dat eiseres bij overdracht naar Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eiseres heeft verklaard dat zij iets meer dan drie maanden in Frankrijk heeft verbleven bij de moeder van de man die haar visum heeft geregeld, dat zij persoonlijk geen problemen heeft ondervonden in Frankrijk en niet naar buiten is gegaan. Bovendien heeft eiseres in Frankrijk geen asielaanvraag ingediend, zodat zij niet uit eigen ervaring kan putten.
7. Van eiseres mag voorts worden verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen in de Franse asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins beklaagt bij de (hogere) Franse autoriteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor haar niet is of dat de Franse autoriteiten haar niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het zoeken van hulp bij voorbaat zinloos is. Ook in dit verband ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er sprake zou zijn van ernstige tekortkomingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
Had de staatssecretaris de asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken?
8. Eiseres stelt dat zij familie heeft in Nederland die haar kan ondersteunen bij haar medische aandiening. Tevens heeft zij zeer traumatische ervaringen opgedaan waarbij haar familie haar zou kunnen bijstaan. De staatssecretaris heeft dit element volgens haar niet dan wel onvoldoende meegewogen.
9. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
10. Op grond van paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de staatssecretaris terughoudend gebruik van die bevoegdheid. Hij gebruikt die in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van diens asielaanvraag verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
11. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het betoog van eiseres geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken. De staatssecretaris heeft gemotiveerd dat eiseres haar medische omstandigheden niet met documenten heeft onderbouwd en dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest geschikte land is om eiseres te behandelen. Verder heeft de staatssecretaris gemotiveerd, dat de omstandigheid dat eiseres familie heeft in Nederland bij wie zij in de buurt wil verblijven, niet maakt dat sprake is van een bijzondere, individuele omstandigheid als hierboven omschreven. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen reden is de asielaanvraag van eiseres onverplicht in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling heeft genomen en dat eisers zal worden overgedragen aan Frankrijk. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.