ECLI:NL:RBDHA:2024:8051
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging tijdelijke bescherming en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.I.T. Sopacua, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen. Verzoeker trok zijn verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg tegelijkertijd om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.
De voorzieningenrechter oordeelde dat, omdat de staatssecretaris na de indiening van het verzoek had besloten om de beëindiging van de tijdelijke bescherming voor verzoeker te bevriezen, verzoeker was tegemoetgekomen in zijn verzoek. Dit betekende dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit feitelijk waren opgeschort. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoeker had gekregen wat hij wilde bereiken, en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten die verzoeker had gemaakt.
De kosten werden vastgesteld op € 875, gebaseerd op de regels van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).