ECLI:NL:RBDHA:2024:8070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 14 december 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die stelt de Surinaamse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft op 16 mei 2024 het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat, hoewel de termijn voor het sluiten van het vooronderzoek is overschreden, dit niet leidt tot onrechtmatigheid van het voortduren van de maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende zicht is op uitzetting naar Suriname, aangezien de Surinaamse autoriteiten hebben bevestigd dat zij een laissez-passer zullen verstrekken. Eiser heeft echter niet meegewerkt aan zijn vertrek, wat bijdraagt aan de duur van zijn bewaring.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20100

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 14 december 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 16 mei 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Surinaamse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1963.
2. Als een beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond is verklaard, kan de rechtbank in een vervolgberoep tegen het voortduren van de maatregel zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. [1] Gelet op de inhoud van het digitale dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. In het verzoek van eiser om gehoord te worden ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank verwijst hierbij ook naar de uitspraak op het vorige vervolgberoep van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 april 2024. [2]
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [3] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 17 april 2024.
5. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 8 mei 2024 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 15 mei 2024 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 16 mei 2024 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
6. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM [4] , omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit. [5] Aangezien deze termijn niet is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten. [6] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.
7. Eiser voert, zo begrijpt de rechtbank, aan dat er geen reëel zicht is op uitzetting naar Suriname, omdat het niet waarschijnlijk is dat de Surinaamse autoriteiten aan hem een laissez-passer zullen verstrekken. Eiser verwijst hiervoor naar een brief van 11 april 2024 waarin verweerder navraag heeft gedaan naar aanvullende voorwaarden voor het vaststellen van de Surinaamse nationaliteit van eiser, en een brief van 19 april 2024 waarin gevraagd is welke stappen gezet moeten worden om een laissez-passer te verkrijgen.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat een reëel zicht op uitzetting naar Suriname ontbreekt. Uit de voortgangsrapportage van verweerder van 10 mei 2024 blijkt dat de Surinaamse autoriteiten eisers nationaliteit intussen hebben bevestigd en hebben toegezegd dat ze een laissez-passer/noodpaspoort zullen verstrekken aan eiser. Daarnaast blijkt daaruit dat er op 3 mei 2024 een vluchtaanvraag is verzonden naar de KMar. [7] Op 7 mei 2024 is vervolgens gerappelleerd. Hieruit blijkt niet dat de Surinaamse autoriteiten zullen weigeren een laissez-passer aan eiser te verstrekken. Uit de voortgangsrapportage blijkt bovendien dat er twee keer een presentatie bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Suriname is gepland, [8] maar dat eiser daar steeds niet is verschenen. Daarnaast heeft eiser tijdens het vertrekgesprek van 2 mei 2024 verklaard dat hij bereid is om achttien maanden in de vreemdelingenbewaring te zitten, maar dat hij niet terug wil naar Suriname. Eiser is verplicht om mee te werken aan zijn vertrek. Door niet mee te werken is eiser dan ook mede zelf verantwoordelijk voor de langere duur van zijn bewaring.
9. De rechtbank ziet verder ambtshalve [9] geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, op dit moment niet langer rechtmatig kan worden geacht.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 96, eerste lid, van de Vw.
3.Uitspraak van 21 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20620, uitspraak van 17 januari 2024,ECLI:NL:RBDHA:2024:650, uitspraak van 29 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2994, uitspraak van 18 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4017 en uitspraak van 22 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6300.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.EHRM 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).
6.Artikel 96, tweede lid, van de Vw.
7.Koninklijke Marechaussee.
8.De laatste keer op 1 maart 2024.
9.HvJEU 8 november 2023, ECLI:EU:C:2022:858.