ECLI:NL:RBDHA:2024:8073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL 23 26116
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke bescherming en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die tijdelijke bescherming had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 augustus 2023 meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van verzoeker zou eindigen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Echter, op 14 februari 2024 heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken, waardoor verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken en tevens verzocht om veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft beoordeeld dat, omdat de staatssecretaris de beëindiging van de tijdelijke bescherming voor alle vreemdelingen in een vergelijkbare situatie had bevroren, verzoeker feitelijk tegemoet was gekomen in zijn verzoek. Dit betekende dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit waren opgeschort. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die verzoeker had gemaakt, vastgesteld op € 875, op basis van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals geregeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26116

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: P. Ozturk).

Inleiding

In het besluit van 29 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Verzoeker heeft beroep (NL23.26115) ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 14 februari 2024 heeft verweerder meegedeeld dat hij het bestreden besluit heeft ingetrokken. Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en gelijktijdig verzocht om een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
2. In een voorlopigevoorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [2]
3. In het verweerschrift wijst verweerder erop dat hij op 2 september 2023 de beëindiging van tijdelijke bescherming voor alle vreemdelingen in de situatie zoals die van verzoeker heeft bevroren. [3] Dit kon verzoeker ten tijde van de indiening van het verzoek op 1 september 2023 echter nog niet weten.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat met het alsnog bepalen dat verzoeker een langer verblijfsrecht heeft, tegemoet is gekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening. Daarmee heeft verweerder de rechtsgevolgen van het bestreden besluit feitelijk opgeschort en heeft verzoeker gekregen wat hij wilde bereiken.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Bpb voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ter hoogte van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopigevoorzieningenprocedure.
2.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
3.Kamerstukken II 2022-2023, 19 637, nr. 3161.