ECLI:NL:RBDHA:2024:8130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
AWB 23/6416 en AWB 23/14762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvragen voor verblijfsvergunning regulier als familie- of gezinslid met betrekking tot het mvv-vereiste

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam familie- of gezinslid]’. Eiseres heeft op 4 augustus 2020 een aanvraag ingediend, die op 26 november 2020 door de staatssecretaris is afgewezen. Het bezwaar hiertegen werd op 26 juli 2021 ongegrond verklaard. Eiseres diende op 31 augustus 2021 een tweede aanvraag in, die op 19 januari 2022 werd afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Dit leidde tot een beroep in de zaak AWB 23/6416. Een derde aanvraag op 9 februari 2023 werd eveneens afgewezen, wat resulteerde in een beroep in de zaak AWB 23/14672. De rechtbank heeft beide beroepen op 23 april 2024 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de tweede aanvraag ten onrechte heeft afgewezen zonder een belangenafweging te maken in het kader van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Gri). De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Het beroep in de derde zaak is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de uitkomst van de eerste zaak invloed heeft op de tweede aanvraag. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/6416 en AWB 23/14672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

mede namens haar minderjarige kind
[naam kind]
(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam familie- of gezinslid]’.
2. Eiseres heeft op 4 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam familie- of gezinslid]’. Deze aanvraag heeft de staatssecretaris afgewezen op 26 november 2020. Het bezwaar dat eiseres tegen dit besluit heeft ingediend, heeft de staatssecretaris op 26 juli 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
2.1.
Eiseres heeft op 31 augustus 2021 een tweede aanvraag ingediend voor hetzelfde verblijfsdoel. Deze aanvraag is bij beschikking van 19 januari 2022 afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hier niet van kan worden vrijgesteld. Hiertegen heeft eiseres bezwaar ingesteld. De staatssecretaris heeft het bezwaar op 17 mei 2023 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld. Dit is de zaak met zaaknummer AWB 23/6416.
2.2.
Op 9 februari 2023 heeft eiseres voor de derde keer een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met hetzelfde verblijfsdoel. Deze aanvraag is op 17 mei 2023 afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat volgens de staatssecretaris sprake is van een herhaalde aanvraag. De stukken die bij deze derde aanvraag zijn overgelegd, heeft de staatssecretaris namelijk meegenomen in de bezwaarfase van de tweede aanvraag van eiseres. Het bezwaar van eiseres heeft de staatssecretaris ongegrond verklaard op 21 november 2023. Hiertegen heeft eiseres ook beroep ingesteld. Dit is de zaak met zaaknummer AWB 23/14672.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de zaken AWB 23/6417 en AWB 23/6425, op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris
.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvragen voor een verblijfsvergunning bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam familie- of gezinslid]’ terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep tegen de afwijzing van de tweede aanvraag, zaak AWB 23/6416, is gegrond. Het beroep tegen de afwijzing van de derde aanvraag, zaak AWB 23/14672, is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroep in de zaak AWB 23/6416
5. Eiseres stelt dat vasthouden aan het mvv-vereiste in strijd is met artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Gri). Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij op grond van de Gri het recht heeft om bij haar echtgenoot en kinderen te zijn. Artikel 17 van de Gri is belangrijker dan artikel 8 van het EVRM, dat als vangnet dient. De staatssecretaris kan in het kader van artikel 17 van de Gri dan ook niet tegenwerpen dat haar banden met Pakistan sterker zijn of dat ze tijdelijk kan terugkeren om een mvv aan te vragen.
5.1.
De staatssecretaris stelt dat hij naast de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ook impliciet heeft getoetst aan artikel 17 van de Gri. Op de zitting heeft de staatssecretaris dit desgevraagd nogmaals aangegeven. Het feit dat hij dit niet expliciet heeft vermeld in het besluit, heeft eiseres niet benadeeld. De factoren die van belang zijn in het kader van de toets aan artikel 17 van de Gri zijn in het kader van de toets aan artikel 8 van het EVRM namelijk meegenomen.
5.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de Gri van toepassing is op eiseres.
5.3.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 januari 2023 volgt dat, als de Gri van toepassing is, de staatssecretaris een belangenafweging moet maken in het kader van artikel 17 van de Gri. De staatssecretaris mag dan niet afzien van deze beoordeling, omdat er al een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM is gemaakt en die belangenafweging overeenkomt met de belangenafweging volgens artikel 17 van de Gri. Voor kerngezinsleden kan de belangenafweging in het kader van artikel 17 van de Gri namelijk gunstiger zijn dan de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De Gri verplicht lidstaten immers om in de door de richtlijn vastgestelde gevallen aan kerngezinsleden gezinshereniging toe te staan, terwijl verdragsstaten op grond van artikel 8 van het EVRM een beoordelingsmarge hebben om gezinshereniging toe te staan en daartoe pas verplicht zijn bij bijzondere omstandigheden. [1]
5.4.
Nu de staatssecretaris in het bestreden besluit niet heeft getoetst of vasthouden aan het mvv-vereiste in strijd is met artikel 17 van de Gri, is het besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand gekomen. Het standpunt van de staatssecretaris dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM impliciet is getoetst aan artikel 17 van de Gri kan niet slagen, omdat uit bovengenoemde uitspraken volgt dat een belangenafweging in het kader van artikel 17 van de Gri gunstiger voor eiseres kan uitvallen. De staatssecretaris had dus afzonderlijk moeten toetsen of vasthouden aan het mvv-vereiste strijd oplevert met artikel 17 van de Gri. Dat de staatssecretaris wel de factoren heeft betrokken die in het kader van artikel 17 van belang zijn in de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM, is daarvoor onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt dus.
5.5.
Het beroep is gelet op dat wat hierboven is geoordeeld, gegrond. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.
Beroep in de zaak AWB 23/14672
6. Als gevolg van de uitspraak in de zaak AWB 23/6416 moet de staatssecretaris een nieuw besluit nemen op de tweede mvv-aanvraag van eiseres. Daarbij moet hij uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling heeft eiseres daarom geen belang bij een uitspraak op het voorliggende beroep. [2] Het beroep is dus niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep in de zaak AWB 23/6416 is gegrond. De staatssecretaris heeft namelijk ten onrechte geen belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 17 van de Gri. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris krijgt daarvoor een termijn van zes weken. Het beroep in de zaak AWB 23/14672 is niet-ontvankelijk.
7.1.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot slot in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Omdat eiseres is vrijgesteld van het griffierecht, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in de zaak AWB 23/14672 niet-ontvankelijk.
  • verklaart het beroep in de zaak AWB 23/6416 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 17 mei 2023;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:27, r.o. 2-2.1.
2.Zie bv. 14 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3455 en 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1902.