In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam familie- of gezinslid]’. Eiseres heeft op 4 augustus 2020 een aanvraag ingediend, die op 26 november 2020 door de staatssecretaris is afgewezen. Het bezwaar hiertegen werd op 26 juli 2021 ongegrond verklaard. Eiseres diende op 31 augustus 2021 een tweede aanvraag in, die op 19 januari 2022 werd afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Dit leidde tot een beroep in de zaak AWB 23/6416. Een derde aanvraag op 9 februari 2023 werd eveneens afgewezen, wat resulteerde in een beroep in de zaak AWB 23/14672. De rechtbank heeft beide beroepen op 23 april 2024 behandeld.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de tweede aanvraag ten onrechte heeft afgewezen zonder een belangenafweging te maken in het kader van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Gri). De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Het beroep in de derde zaak is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de uitkomst van de eerste zaak invloed heeft op de tweede aanvraag. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750.