ECLI:NL:RVS:2020:1902

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
202000674/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 20 december 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Hagenaars, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 23 januari 2020 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State overweegt dat de vreemdeling eerder een tweede aanvraag voor een verblijfsvergunning had ingediend, die op 27 augustus 2019 door de staatssecretaris buiten behandeling was gesteld. De rechtbank had het beroep tegen deze beslissing op 23 september 2019 ongegrond verklaard. In een andere uitspraak op dezelfde dag, ECLI:NL:RVS:2020:1896, heeft de Raad van State het hoger beroep tegen de eerdere beslissing gegrond verklaard en de eerdere uitspraken vernietigd. Hierdoor moet de staatssecretaris een nieuw besluit nemen op de tweede asielaanvraag van de vreemdeling.

De Raad van State concludeert dat de vreemdeling geen belang heeft bij een uitspraak op het voorliggende hoger beroep, aangezien de staatssecretaris opnieuw moet beslissen op de tweede aanvraag. Daarom wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.

Uitspraak

202000674/1/V2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 januari 2020 in zaak nr. NL19.31780 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Hagenaars, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
1.1.    De vreemdeling heeft eerder een tweede aanvraag ingediend om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Bij besluit van 27 augustus 2019 heeft de staatssecretaris deze asielaanvraag buiten behandeling gesteld. Het daartegen gerichte beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 23 september 2019 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2020:1896, heeft de Afdeling het hoger beroep daartegen gegrond verklaard en de uitspraak van 23 september 2019 en het besluit van 27 augustus 2019 vernietigd.
Op 29 januari 2020 heeft de vreemdeling een derde asielaanvraag ingediend. Deze uitspraak heeft betrekking op de derde asielprocedure.
1.2.    Als gevolg van de al genoemde uitspraak van vandaag moet de staatssecretaris een nieuw besluit nemen op de tweede asielaanvraag van de vreemdeling. Daarbij moet hij uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 14 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3455 en 31 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2859, heeft de vreemdeling daarom geen belang bij een uitspraak op het voorliggende hoger beroep.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Wolff
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020
942.