ECLI:NL:RVS:2020:1902
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de Raad van State op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 20 december 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Hagenaars, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 23 januari 2020 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State overweegt dat de vreemdeling eerder een tweede aanvraag voor een verblijfsvergunning had ingediend, die op 27 augustus 2019 door de staatssecretaris buiten behandeling was gesteld. De rechtbank had het beroep tegen deze beslissing op 23 september 2019 ongegrond verklaard. In een andere uitspraak op dezelfde dag, ECLI:NL:RVS:2020:1896, heeft de Raad van State het hoger beroep tegen de eerdere beslissing gegrond verklaard en de eerdere uitspraken vernietigd. Hierdoor moet de staatssecretaris een nieuw besluit nemen op de tweede asielaanvraag van de vreemdeling.
De Raad van State concludeert dat de vreemdeling geen belang heeft bij een uitspraak op het voorliggende hoger beroep, aangezien de staatssecretaris opnieuw moet beslissen op de tweede aanvraag. Daarom wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.