ECLI:NL:RBDHA:2024:8210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
NL24.8612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 mei 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De staatssecretaris heeft niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat aanleiding geeft voor het beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de beslistermijn heeft overschreden en dat eiser de staatssecretaris in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en legt de staatssecretaris een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen. Indien de staatssecretaris binnen deze termijn niet beslist, wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd, met een maximum van € 7.500. Eiser krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de rol van de rechter in het waarborgen van rechtsbescherming voor burgers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
2.1.
Een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag houdt naar zijn aard in dat eiser zich niet kan verenigen met het niet binnen de beslistermijn nemen van een besluit op de aanvraag. Als eiser daarbij geen nadere beroepsgronden indient en uit het dossier blijkt wanneer de aanvraag en de ingebrekestelling zijn ingediend, kan de rechtbank daarom in elk geval uitspraak doen over de vraag of de beslistermijn is verstreken en stuurt de rechtbank dus geen herstelverzuimbrief om de beroepsgronden aan te vullen.
2.2.
Het beroep is ontvankelijk en gegrond. De aanvraag is gedateerd op 10 januari 2023, waarna de ontvangst is bevestigd op 19 januari 2023. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen. [3] De staatssecretaris heeft deze termijn met drie maanden verlengd. Eiser heeft de staatssecretaris na het verstrijken van die termijn in gebreke gesteld. Vervolgens is meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
3. Als de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [4] De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 17 maart 2023 [5] geoordeeld dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank ziet geen grond om daar in deze zaak anders over te oordelen. In diezelfde uitspraak heeft de rechtbank uitgangspunten voor een passende beslistermijn geformuleerd.
Het fifo-principe
3.1.
De staatssecretaris geeft in zijn verweerschrift aan dat hij momenteel kampt met achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures. Daardoor is de wachttijd voor aanvragers sterk toegenomen. Om de verwerking van nareisaanvragen efficiënter en voorspelbaarder te maken, om recht te doen aan het principe dat degene die het langst wacht het eerste aan de beurt komt en om aanvragers op betrouwbare wijze te informeren over het moment waarop hun aanvraag in behandeling wordt genomen, hanteert de staatssecretaris per 15 januari 2024 het ‘first in first out-principe’ (fifo)-principe. Hierdoor wordt de aanvraag van eiser naar verwachting in augustus 2024 in behandeling genomen.
3.1.1.
De rechtbank ziet in deze nieuwe werkwijze van de staatssecretaris geen aanleiding om terug te komen of af te wijken van de in de uitspraak van 17 maart 2023 bepaalde termijnen. De door de staatssecretaris in het verweerschrift genoemde achterstanden waren de rechtbank bekend. Die hebben de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2023 aanleiding gegeven een bijzonder geval aan te nemen en een langere nadere termijn op te leggen dan twee weken. Bij het bepalen van de lengte van die nadere termijn is de rechtbank gehouden een verantwoorde keuze te maken tussen snelheid en zorgvuldigheid. [6] De rechter stelt geen onnodig lange termijn en stelt de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort is. Op basis hiervan heeft de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2023 nadere termijnen geformuleerd die in haar ogen passend zijn. Dat de nieuwe werkwijze van de staatssecretaris inzichtelijk maakt dat deze termijnen (mogelijkerwijs) niet gehaald worden, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank onderkent de lastige situatie van de staatssecretaris, maar het ligt niet op de weg van de bestuursrechter om dit probleem van de staatssecretaris op te lossen door de lengte van de nadere termijn af te stemmen op het door de staatssecretaris verwachte aanvangsmoment van de behandeling van de aanvraag. Het is immers de taak van de bestuursrechter om burgers die in beroep zijn gekomen tegen aan hen gerichte besluiten of daarmee gelijkgestelde handelingen rechtsbescherming te bieden op basis van de geldende wetgeving. Het bieden van een structurele, collectieve oplossing voor de problemen van de staatssecretaris valt buiten de bevoegdheid van de bestuursrechter. [7]
De op te leggen beslistermijn in deze zaak
3.2.
De rechtbank stelt daarom – ook in dit geval – een termijn vast die recht doet aan de in de uitspraak van 17 maart 2023 geformuleerde uitgangspunten. Uit de door partijen ingediende stukken valt niet af te leiden welke handelingen de staatssecretaris van plan is om in deze zaak te verrichten De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de staatssecretaris binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit ligt anders als de staatssecretaris binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eiser meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken [8] na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
4. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [9] De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de onder 3.2 genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de staatssecretaris de onder 3.4 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 4 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat eiser is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiser schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
5.Rechtbank Den Haag, z.p. Arnhem, 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.
6.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
7.Vergelijk ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209, r.o. 21.
8.Daarbij is rekening gehouden met een extra termijn van twaalf weken voor het nader onderzoek.
9.Dit staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.