ECLI:NL:RBDHA:2024:8260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Poolse vreemdeling en de toetsing aan het EU-recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling, eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring was gesteld. Eiser, geboren op [geboortedag] 2024, heeft de gronden voor zijn bewaring niet betwist, maar voert aan dat hij procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland omdat hij op 21 mei 2024 een aanvraag voor toetsing aan het EU-recht heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden voor de bewaring feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. Eiser heeft echter een kaal aanvraagformulier ingediend zonder onderbouwing, wat de rechtbank doet concluderen dat hij de aanvraag enkel heeft ingediend om de maatregel van bewaring te frustreren. De rechtbank stelt vast dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat eiser geen rechtsgeldige aanvraag heeft ingediend, waardoor hij geen procedureel rechtmatig verblijf geniet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20260

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.A. Wasewicz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2024 en heeft de Poolse nationaliteit.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
  • 4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
4. Eiser voert aan dat hij op 21 mei 2024 een aanvraag voor toetsing aan het EU-recht heeft ingediend. Dit betekent dat eiser procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daardoor ontbreekt de vereiste wettelijke grondslag voor bewaring, zodat de bewaring vanaf het moment van het indienen van de aanvraag onrechtmatig is. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar onder meer de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 23 april 2024 [4] en de uitspraak van de Afdeling [5] van 12 november 2021 [6] .
5. De Afdeling heeft bij uitspraak van 12 november 2021 geoordeeld dat een vreemdeling die een aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend procedureel rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. Als een vreemdeling na het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw een dergelijke aanvraag heeft ingediend, kan de maatregel niet op deze dan wel een andere grondslag worden voortgezet, en moet deze worden opgeheven.
6. Verweerder stelt dat er sprake is van misbruik van recht. De rechtbank begrijpt dat verweerder hiermee bedoelt te stellen dat er geen rechten op grond van het Unierecht ontstaan als er sprake is van rechtsmisbruik of fraude. Dit volgt uit artikel 35 van de Richtlijn 2004/38/EG en artikel 8.25 van het Vb. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er in deze zaak voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat sprake is van misbruik van het recht, in die zin dat eiser een processuele bevoegdheid evident heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser een kaal aanvraagformulier heeft ingediend zonder enige onderbouwing. Dat hij in bewaring zit, maakt niet dat het voor hem onmogelijk is om deze aanvraag te onderbouwen. Eiser beschikt immers over een advocaat die hem daarbij kan helpen, temeer daar zijn advocaat zijn aanvraag ook heeft ingediend. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser, ook naar eigen zeggen [7] , een ruime tijd in Nederland verblijft en nimmer een dergelijke aanvraag heeft ingediend. Verder bevreemdt het de rechtbank dat eiser op 21 mei 2024 een vertrekgesprek heeft gehad met verweerder en in dat gesprek hem is medegedeeld dat hij op 24 mei 2024 naar Polen zal worden uitgezet. Eiser heeft nadien op dezelfde dag een aanvraag ingediend voor toetsing aan het EU-recht. Ook merkt verweerder terecht op dat het aanvraagformulier is gedateerd op 11 mei 2024 en eiser de aanvraag pas heeft ingediend nadat hem de mededeling is gedaan dat hij op 24 mei 2024 zal worden uitgezet naar Polen. De enkele opmerking op zitting dat hij nog wat langer wilde nadenken of hij de aanvraag daadwerkelijk wilde indienen, volgt de rechtbank niet.
7. Gelet op het voorgaande zijn er voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser de aanvraag heeft ingediend enkel met het doel om de maatregel van bewaring op te laten heffen en de uitzetting te frustreren. De rechtbank concludeert daarom dat eiser geen rechtsgeldige aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend. Dit betekent dat eiser geen procedureel rechtmatig verblijf in Nederland geniet. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten.
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Rb Den Haag (zittingsplaats ’s-Hertogenbosch) 23 april 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:1687.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.ABRvS 12 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530.
7.Proces-verbaal van verhoor van 11 mei 2024, p. 2 van 4.