ECLI:NL:RBDHA:2024:8270
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een opvolgende asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting op 30 april 2024, waar de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.
De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die aanvoert dat hij ten onrechte niet is gehoord en dat relevante informatie over eerdere mishandelingen door de Kroatische overheid niet in de beoordeling is meegenomen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op grond van artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 terecht heeft besloten om geen gehoor te geven, omdat de benodigde informatie al beschikbaar was uit eerdere procedures. De rechtbank concludeert dat de mishandelingen en traumatiserende ervaringen van eiser voldoende zijn meegewogen in de eerdere besluitvorming.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de opvolgende aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en dat Kroatië verantwoordelijk blijft voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is op 3 mei 2024 openbaar gemaakt.