ECLI:NL:RBDHA:2024:8270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.14943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een opvolgende asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting op 30 april 2024, waar de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.

De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die aanvoert dat hij ten onrechte niet is gehoord en dat relevante informatie over eerdere mishandelingen door de Kroatische overheid niet in de beoordeling is meegenomen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op grond van artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 terecht heeft besloten om geen gehoor te geven, omdat de benodigde informatie al beschikbaar was uit eerdere procedures. De rechtbank concludeert dat de mishandelingen en traumatiserende ervaringen van eiser voldoende zijn meegewogen in de eerdere besluitvorming.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de opvolgende aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en dat Kroatië verantwoordelijk blijft voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is op 3 mei 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.14943
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M.K. Ruizendaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser heeft een opvolgende aanvraag gedaan. Zijn eerste aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Zijn beroep en hoger beroep tegen dit besluit zijn ongegrond verklaard.²
Had de staatssecretaris eiser moeten horen na zijn opvolgende aanvraag?
6. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord. Relevante informatie over de eerdere mishandelingen door/vanuit de Kroatische overheid is volgens eiser in de eerdere procedure buiten de beoordeling is gebleven. Hierdoor heeft de staatssecretaris geen zorgvuldige afweging kunnen maken bij de beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening.
7. De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris heeft een gehoor terecht geweigerd op grond van artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Daarin staat dat de staatssecretaris van een gehoor kan afzien als hij de kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen kan vergaren zonder nader gehoor. Dit heeft de staatssecretaris kunnen doen, omdat de staatssecretaris alle informatie al heeft. Die informatie is dezelfde als in de eerdere procedure is meegenomen. Uit het verslag van het aanmeldgehoor blijkt dat eiser heeft verklaard over de mishandelingen door de Kroatische politie.³ Deze mishandelingen, die voor hem ‘buitengewoon pijnlijk en traumatiserend’ zijn geweest, zijn door de rechtbank in haar uitspraak meegewogen.⁴ Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat de mishandelingen en traumatiserende ervaringen in Kroatië voldoende zijn meegewogen in eerdere besluit en de uitspraak van de rechtbank. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent de staatssecretaris de opvolgende aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en dat Kroatië nog steeds verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
3 Aanmeldgehoor pagina’s 6 en 8.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.