ECLI:NL:RBDHA:2024:2147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 30 januari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van lidstaten, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Kroatië onvoldoende zijn om aan te tonen dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank wijst het verzoek van eiser om aanhouding in afwachting van prejudiciële vragen af, omdat de bestaande rechtspraak van het Hof van Justitie voldoende duidelijkheid biedt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag door de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1718
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. K. Kanters).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Z. Asadi als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Eiser wijst daartoe op zijn eigen ervaringen in Kroatië en ‘berichten die uit openbare bron bekend zijn’. Eiser is zonder reden vastgezet, kreeg geen medische zorg, geen of nauwelijks eten en drinken en de situatie in de opvang was zo slecht dat hij daar niet langer kon blijven. Volgens eiser hebben (zijn ervaringen met) de gebreken in de opvang en de procedure in Kroatië ook betekenis voor zijn positie als Dublinterugkeerder, omdat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Kroatië bevestigd in de uitspraken van 13 september 20232 en 19 januari 20243. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd. De verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt in Kroatië zijn daarvoor onvoldoende. Eiser heeft verder niet met rapporten of anderszins onderbouwd dat Dublinterugkeerders in Kroatië problemen ondervinden. De vermelding dat dit blijkt uit berichten die uit openbare bron bekend zijn, kan niet worden gezien als onderbouwing. Verder hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Als eiser toch problemen ondervindt, mag van hem worden verwacht dat hij klaagt bij de Kroatische autoriteiten. Er is niet gebleken dat eiser dit heeft geprobeerd of dat dit voor hem niet mogelijk zal zijn.
8. Voor zover eiser verzoekt om aanhouding in afwachting van de prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ziet de rechtbank daar geen aanleiding toe. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 september 2023, r.o. 3.1., namelijk overwogen dat deze prejudiciële vragen voor een situatie als deze kunnen worden beantwoord aan de hand van de bestaande rechtspraak van het Hof van Justitie. Gelet op wat is overwogen onder 6. en 7. bestaat er geen grond voor het oordeel dat Dublinclaimanten in het algemeen of eiser specifiek bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 EVRM.

2.ECLI:NL:RVS:2023:3411.

Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in zijn ervaringen in Kroatië geen aanleiding is gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Volgens eiser zijn de omstandigheden in Kroatië voor hem buitengewoon pijnlijk en traumatiserend geweest. Dat eiser niet is aangevallen door politiehonden en naakt het bos ingestuurd, zoals in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 november 20234, betekent niet dat zijn ervaringen niet meegewogen hoeven te worden.
10. De rechtbank is van oordeel dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Kroatië onevenredig hard is. De stelling dat de omstandigheden in Kroatië voor hem ‘buitengewoon pijnlijk en traumatiserend’ zijn geweest, is onvoldoende om een bijzondere omstandigheid aan te nemen. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat eiser na binnenkomst in Kroatië 24 uur is vastgehouden en vergelijkt dit met de situatie die is beoordeeld in de uitspraak van 10 november 2023, met als conclusie dat de situatie van eiser daarmee niet vergelijkbaar is. De staatssecretaris heeft de situatie van eiser - anders dan hij stelt – dus wel meegewogen, maar onvoldoende gevonden voor het in behandeling nemen van het verzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Verder heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser zal worden overgedragen aan Kroatië in het kader van de Dublinverordening en niet is gebleken dat hij als Dublinterugkeerder op dezelfde manier behandeld zal worden, en daarover niet zou kunnen klagen. De staatssecretaris heeft dus voldoende gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.

4.ECLI:NL:RBDHA:2023:18085.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 februari 2024
Documentcode: [Documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.