ECLI:NL:RBDHA:2024:8351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling. Eiser, geboren in 1995, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat hij niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet volledig had voldaan aan de informatieplicht, maar dat dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank overwoog dat eiser voldoende op de hoogte was van de redenen van zijn bewaring, onder andere door een tolk en een informatiefolder. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de staatssecretaris bij de bewaring zwaarder wogen dan de tekortkomingen in de informatievoorziening. Eiser had ook een verwijderingsbesluit ontvangen, waaruit bleek dat hij geen rechtmatig verblijf had in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was voor een lichter middel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20864

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de waarnemer van zijn gemachtigde, mr. A. Jhingoer. Als tolk is verschenen M.A. Wasewicz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Poolse nationaliteit.
Uitreiking van de maatregel conform artikel 5.3. van het Vb [2]
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet conform artikel 5.3. van het Vb is uitgereikt.
3. De Afdeling [3] heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [4] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
4. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
5. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaar weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Grondslag
6. Eiser voert verder aan dat hij een verwijderingsbesluit heeft ontvangen en Nederland heeft verlaten, zodat hij heeft voldaan aan zijn vertrekplicht. Hij kon echter geen werk vinden in Polen en is daarom teruggekeerd naar Nederland om werk te zoeken. Om die reden mocht hij in Nederland zijn. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht naar de periode die hij buiten Nederland heeft verbleven.
7. Uit het verwijderingsbesluit van 9 december 2022, dat op 10 februari 2023 aan eiser is uitgereikt, volgt dat eiser op grond van het Unierecht geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat hij het grondgebied binnen een maand moet verlaten. De rechtbank is van oordeel dat hij zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. De opmerking dat hij een periode in Duitsland heeft verbleven, leidt niet tot een andere conclusie. Hiervan ontbreekt namelijk enige onderbouwing, zodat verweerder ook niet gehouden was hier onderzoek naar te doen. Verder heeft hij verklaard dat hij niet staat ingeschreven in Polen voor werk of een woning en wil hij geen leven opbouwen in Polen, omdat daar geen toekomst zou zijn voor hem. [5] Ook heeft hij verklaard niet naar Polen terug te willen en zullen gaan. [6] Gelet hierop moet worden aangenomen dat zijn verblijf in Nederland in werkelijkheid een voortzetting is van zijn eerdere verblijf. Dit betekent dan ook dat geen nieuwe vrije termijn is gaan lopen en het besluit van 9 december 2022 nog steeds werking heeft.
Maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [7] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [8] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser betwist alle zware gronden en lichte grond 4a. Daartoe voert hij aan dat hij Nederland heeft verlaten en daarom met zijn paspoort Nederland heeft mogen inreizen. Verder kunnen de lichte gronden 4c en 4d de maatregel van bewaring niet dragen, zodat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder naast de lichte gronden 4c en 4d, die feitelijk juist zijn, in ieder geval terecht de zware gronden 3b en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Uit het verwijderingsbesluit van 9 december 2022 volgt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Dit verwijderingsbesluit heeft, zoals volgt uit rechtsoverweging 7 van deze uitspraak, nog steeds werking, zodat eiser melding heeft moeten maken van zijn onrechtmatig verblijf. Verder volgt uit dit verwijderingsbesluit een vertrekplicht. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
11. Verder voert eiser aan dat in het kader van het lichter middel ten onrechte is meegewogen dat hij in een parkeergarage met andere personen naar auto’s aan het kijken was. Dit is namelijk geen grond om geen lichter middel op te leggen.
12. De rechtbank stelt vast dat de motivering in de maatregel van bewaring ten aanzien van het lichter middel meer omvat dan de omstandigheden waarin eiser is aangetroffen in de parkeergarage. Zo volgt uit de maatregel van bewaring dat vanwege de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden een risico op onttrekking aan het toezicht aanwezig is. Ook heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om aan zijn vertrekplicht te voldoen. Verder heef verweerder voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken, zodat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast.
Ambtshalve toetsing
13. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
5.Proces-verbaal van gehoor van 14 mei 2024, p. 3 van 5.
6.Proces-verbaal van gehoor van 14 mei 2024, p. 4 van 5.
7.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
8.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.