ECLI:NL:RBDHA:2024:84

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.18999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag door vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft eiser, een burger van Tadzjikistan, op 5 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Na een lange periode zonder besluit, heeft eiser op 13 juni 2023 de staatssecretaris in gebreke gesteld. Vervolgens heeft hij op 30 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft op 4 oktober 2023 een verweerschrift ingediend, waarin werd vermeld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Echter, de rechtbank constateert dat eiser op 8 september 2023 met onbekende bestemming is vertrokken en sindsdien niet meer is verschenen. Dit leidt tot de conclusie dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland.

De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van eiser weliswaar contact heeft met eiser via zijn echtgenote, maar dat er geen duidelijkheid is over de verblijfplaats van eiser. Dit gebrek aan informatie leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18999

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
burger van Tadzjikistan,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiser heeft op 5 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de staatssecretaris.
Bij brief van 13 juni 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 30 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft op 4 oktober 2023 een verweerschrift ingediend. De staatssecretaris heeft laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken, dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Op basis van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat eiser op 8 september 2023 met onbekende bestemming is vertrokken en hierna niet meer is verschenen.
6. Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS, bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579) volgt dat, als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep en overweegt hiertoe als volgt. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat er weliswaar regelmatig contact is met eiser, via zijn echtgenote, maar dat niet bekend is waar eiser op dit moment verblijft. Daarbij betrekt de rechtbank dat de gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat eiser zich ergens in Oost-Europa bevindt. De rechtbank kan gelet hierop niet beoordelen waar eiser op dit moment is. Het enkele gegeven dat eiser via zijn echtgenote wel heeft aangegeven dat hij prijs stelt op de behandeling van zijn beroep is onvoldoende om procesbelang aan te nemen. Eiser is immers op 8 september 2023 vertrokken zonder zijn verblijfplaats door te geven en laat ook tot op heden niet weten waar hij verblijft. Dit is eisers eigen keuze. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland en concludeert dat eiser gelet daarop geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.