ECLI:NL:RBDHA:2024:84
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag door vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft eiser, een burger van Tadzjikistan, op 5 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Na een lange periode zonder besluit, heeft eiser op 13 juni 2023 de staatssecretaris in gebreke gesteld. Vervolgens heeft hij op 30 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft op 4 oktober 2023 een verweerschrift ingediend, waarin werd vermeld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Echter, de rechtbank constateert dat eiser op 8 september 2023 met onbekende bestemming is vertrokken en sindsdien niet meer is verschenen. Dit leidt tot de conclusie dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland.
De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van eiser weliswaar contact heeft met eiser via zijn echtgenote, maar dat er geen duidelijkheid is over de verblijfplaats van eiser. Dit gebrek aan informatie leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.