In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser, die de Poolse nationaliteit heeft. Eiser was op 9 mei 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar was op 21 mei 2024 uitgezet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de rechtmatigheid van de bewaring, waarbij ook een verzoek om schadevergoeding is ingediend. Tijdens de zitting op 21 mei 2024 was eiser niet aanwezig, omdat hij al was uitgezet. De rechtbank heeft beoordeeld of het aanwezigheidsrecht van eiser is geschonden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende inspanningen heeft verricht om eiser te laten horen, wat heeft geleid tot een schending van zijn aanwezigheidsrecht. Dit gebrek is zo ernstig dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1300,- voor 13 dagen onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1750,-, te betalen door de staatssecretaris.