In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 23 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die van onevenredige hardheid getuigen, zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat de overdracht aan Frankrijk haar en haar moeder zou scheiden, wat ernstige gevolgen zou hebben voor de gezondheid van haar moeder, die afhankelijk is van eiseres als mantelzorger. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de bijzondere omstandigheden van de situatie van eiseres en haar moeder niet in zijn overwegingen heeft meegenomen.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen de wettelijke termijn een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750,-.