ECLI:NL:RBDHA:2024:8588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een statushouder uit Roemenië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een statushouder van Roemeense nationaliteit, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 8 november 2023 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 3 mei 2024 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij internationale bescherming geniet in Roemenië. De rechtbank heeft de zaak op 29 mei 2024 behandeld en concludeert dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht is. Eiser moet terugkeren naar Roemenië, waar hij recht heeft op bescherming en ondersteuning. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een terugkeer naar Roemenië onredelijk maken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Roemenië zijn rechten niet kan effectueren of dat hij in een situatie van materiële deprivatie terecht zal komen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om zich te wenden tot de Roemeense autoriteiten voor hulp en bescherming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19681

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 3 mei 2024 (het bestreden besluit) waarin de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser moet onmiddellijk naar Roemenië vertrekken.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaaknummer NL24.19682, op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming besluit

2. Eiser heeft op 8 november 2023 asiel aangevraagd. Daarbij heeft hij als geboortedatum 10 januari 2007 opgegeven.
2.1.
De Roemeense autoriteiten hebben op 20 maart 2024 bericht dat eiser bij hen bekend staat als volgt: Surname/First name/Sex: [naam 2] / [naam 2] /M-NL. Bij date/place of birth/nationality is vermeld: [geboortedatum] / Somalia/Somali-RO en [geboortedatum] /SOMALIA/SOMALI-NL. Bij ‘application for asylum’ is bij date of application vermeld: 11.07.2022 approved vermeld. En bij ‘form of protection granted’ is de datum vermeld van 29.08.2022 vermeld en ‘refugee status’ is aangevinkt.
2.2.
Op 16 april 2024 heeft een zogenaamde leeftijdsschouw plaatsgevonden door AVIM [1] . Op basis van lichamelijke kenmerken en het gedrag van eiser is unaniem geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. [2] Tijdens het aanmeldgehoor AMV van 16 april 2024 heeft een gehoormedewerker van de Immigratie-en Naturalisatiedienst op basis lichamelijke kenmerken, gedrag en verklaringen van eiser geconcludeerd dat hij evident meerderjarig is. Volgens de Werkinstructie 2023/6 Leeftijdsbepaling wordt in dat geval de leeftijd van eiser in de systemen aangepast [3] . In het geval van eiser wordt de geboortedatum aangehouden van 16 juli 2005.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in Roemenië internationale bescherming geniet sinds 29 augustus 2022. Uit Eurodac blijkt dat het gaat om internationale bescherming in de vorm van een vluchtelingenstatus. Dit blijkt ook uit het gedane onderzoek in Roemenië. Gelet hierop stelt verweerder, nu eiser een Roemeense asielstatus heeft, dat hij een zodanige band met Roemenië heeft dat het redelijk is dat hij daarheen terugkeert en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om van dit standpunt af te wijken. Er bestaat volgens verweerder geen aanleiding om te concluderen dat ten aanzien van Roemenië niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel op grond waarvan er vanuit mag worden gegaan dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen naleeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt Roemenië zijn verdragsverplichtingen ten aanzien van statushouders niet naleeft. Evenmin heeft eiser met zijn persoonlijke relaas aannemelijk gemaakt dat hij in Roemenië als statushouder zijn rechten niet kan effectueren en dat hij aldaar in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Het is aan eiser om zich zo nodig te wenden tot de Roemeense (hogere) autoriteiten voor hulp en bescherming, ook voor wat betreft zijn wens om gezinshereniging. Niet is gebleken dat dit niet mogelijk is voor eiser, aldus verweerder.
3.1.
Ten aanzien van eisers betoog dat uitgegaan moet worden van zijn minderjarigheid is overwogen dat zijn minderjarigheid in Roemenië niet aan de hand van authentieke, originele en identificerende documenten is vastgesteld waardoor de uitslag van de schouw leidend is. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan eisers meerderjarigheid.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
4.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Zienswijze als herhaald en ingelast beschouwen

5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser dat de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. Verweerder is in het voornemen gemotiveerd ingegaan op de verklaringen van eiser en heeft hetzelfde gedaan met de zienswijze in het bestreden besluit. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd. [4]

Leeftijd eiser: gestelde minderjarigheid en bewijsnood

6. Eiser stelt dat hij wel degelijk minderjarig is. Eiser stelt dat hij waarheidsgetrouwe verklaringen heeft afgelegd en dat verweerder hem hierin tegemoet moet komen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uitgegaan mag worden van de meerderjarigheid van eiser. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet in geschil is dat eiser geen officiële identificerende documenten of andere indicatieve documenten heeft overgelegd waarmee hij zijn gestelde minderjarigheid kan onderbouwen. Omdat tijdens het aanmeldgehoor van 16 april 2024 werd getwijfeld aan de door eiser opgegeven leeftijd nadat eiser had verklaard dat in Frankrijk iemand de verkeerde gegevens voor hem had ingevuld [5] , heeft er conform paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en de Werkinstructie 2023/6 een leeftijdsschouw plaatsgevonden. Zowel de AVIM als de IND hebben geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. Uit de verslaglegging van die leeftijdsschouw blijkt hoe zij tot die conclusie zijn gekomen. Eiser heeft hierop geen correcties en aanvullingen ingediend. De enkele stelling dat eiser wel steeds zijn eigen geboortedatum van 10 januari 2007 heeft opgegeven, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden, nu uit het gehoor van 30 april 2024 blijkt dat het gezin bij wie eiser in Roemenië verbleef in het kader van gezinshereniging/nareis niet zijn echte gezin was [6] , en dat hij met het paspoort van een andere persoon naar Roemenië vertrokken [7] . Verweerder stelt terecht dat sprake is van vervalste gegevens. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bewijsnood. De enkele stelling dat verkrijging van documenten moeilijk is vanwege een niet goed werkende burgerlijke administratie in Somalië, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden.

Band met Roemenië

6. Eiser stelt dat met het vertrek van het gezin waarbij hij verbleef in Roemenië intrekking van zijn verblijfsvergunning dreigt, nu hij deze vergunning verkregen heeft met het doel om bij dit gezin te verblijven.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zoals de uitspraak van 1 september 2016 [8] mag verweerder in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat, zoals bijvoorbeeld een Eurodac-resultaat, indien uit die informatie duidelijk blijkt wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling is bij terugkeer. Ook is van belang dat het tijdsverloop sinds het onderzoek in het Eurodac-systeem beperkt is. Indien de verkregen informatie onvoldoende actueel is dan wel onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling bevat, dient verweerder nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt. Verder volgt uit artikel 19, eerste en vierde lid, van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn) alsmede uit vaste rechtspraak van de Afdeling [9] dat een internationale beschermingsstatus eindigt doordat de lidstaat (die de status heeft verleend) die status intrekt of beëindigt dan wel verlenging daarvan weigert en dat een beslissing tot intrekking, beëindiging of niet-verlenging van de internationale beschermingsstatus wordt voorafgegaan door een individuele beoordeling.
6.2.
Uit Eurodac-gegevens van 10 november 2023 blijkt -en dat is tussen partijen niet in geschil- dat Roemenië op 29 augustus 2022 internationale bescherming heeft verleend. Dit blijkt ook uit de hiervoor onder 2.1. vermelde informatie van Roemenië van 20 maart 2024. Ter zitting heeft verweerder nog nader toegelicht dat na het bestreden besluit, te weten op 7 mei 2024 Roemenië uit oogpunt van zekerheid nog om nadere informatie is gevraagd over de verblijfsvergunning en of het eiser is toegestaan om terug te keren naar Roemenië. Daarop is gerappelleerd op 27 mei 2024 maar is nog geen antwoord op gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de Eurodac en de brief van 20 maart 2024 voldoende (actuele) duidelijkheid geven over eisers verblijfsrechtelijke positie bij terugkeer naar Roemenië, zodat verweerder op basis van deze informatie ervan heeft mogen uitgaan dat eiser in Roemenië nog altijd internationale bescherming geniet. Het siert verweerder dat er na het bestreden besluit nog navraag is gedaan naar de Roemeense verblijfsvergunning, desondanks heeft verweerder mogen uitgaan van de informatie die er al lag ten tijde van het bestreden besluit. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die erop zouden kunnen wijzen dat de aan hem verleende internationale beschermingsstatus ten tijde van het bestreden besluit of nadien al was ingetrokken of beëindigd of dat hij in de toekomst hiervoor te vrezen zal hebben. Eiser kan overigens, indien hij bij terugkeer naar Roemenië onverhoopt toch te maken krijgt met een intrekking, rechtsmiddelen aanwenden in een procedure tot intrekking van zijn verblijfsvergunning. De enkele stelling dat hij dat niet kan als hij dakloos is, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Nu vaststaat dat de Roemeense autoriteiten aan eiser internationale bescherming hebben verleend en eiser een daaraan ontleende geldige verblijfsvergunning heeft, heeft verweerder dan ook voldoende gemotiveerd dat het redelijk is voor eiser om naar Roemenië te gaan.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Eiser stelt dat ten aanzien van Roemenië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser kon slechts tijdelijk opvang krijgen bij landgenoten, of hij had op straat moeten leven of Roemenië moeten verlaten. Klagen over bijstand, opvang en huisvesting is zinloos. Statushouders krijgen van de Roemeense overheid geen enkele steun of bijstand. Ook ondervinden ze intimidatie en discriminatie bij integratie zoals scholing, begeleiding en naturalisatie. Steun of gerichte integratie en inclusie programma’s zijn zeer beperkt [10] . Uit informatie van Vluchtelingenwerk Nederland over de positie van statushouders in Roemenië blijkt ook dat statushouders problemen ondervinden bij integratie waaronder toegang tot begeleidingsprogramma’s en naturalisatie, terwijl dat wel noodzakelijk is voor bepaalde rechten als woonruimte en sociale voorzieningen [11] . Ook volgt uit deze informatie dat recht op financiële steun vervalt wanneer een persoon is vertrokken zonder om opschorting van betaling te verzoeken, en de periode van drie maanden overschrijdt. Volgens eiser is er gezien het voorgaande sprake van onverschilligheid bij de Roemeense autoriteiten, waardoor hij buiten zijn eigen wil en keuzes om in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen, terwijl het voor hem vanuit de situatie als dakloze niet mogelijk zal zijn om hulp te vragen of zijn beklag te doen bij de (hogere) autoriteiten. Het onthouden van opvang of huisvesting levert volgens eiser dan ook een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) op.
7.1.
Verweerder mag er in beginsel van uitgaan dat de behandeling van eiser in Roemenië in overeenstemming is met de bepalingen van het EU-Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. De Afdeling heeft in de uitspraak van 7 maart 2023 [12] bevestigd dat ten aanzien van statushouders in Roemenië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
7.2.
Voor de beantwoording van de vraag of eiser hierin is geslaagd, is het hierboven genoemd arrest Ibrahim [13] van belang. In dit arrest is geoordeeld dat als een statushouder in de lidstaat waar hem een status is verleend geen sociale ondersteuning krijgt of alleen ondersteuning krijgt die duidelijk beperkter is dan die in andere lidstaten, maar hij wel hetzelfde wordt behandeld als de eigen inwoners van die lidstaat, dat op zichzelf niet leidt tot schending van artikel 4 van het Handvest. Dat is pas anders als het gebrek aan sociale ondersteuning tot gevolg heeft dat de statushouder door zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.
7.3.
De rechtbank oordeelt dat eiser daarin niet geslaagd is. In de door eiser overgelegde informatie over de algemene situatie van statushouders in Roemenië ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat er niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hoewel uit de door eiser overgelegde informatie blijkt dat sprake is van obstakels bij huisvesting en integratieprogramma’s, is niet gebleken dat er geen mogelijkheden zijn. Vluchtelingenwerk Nederland van 24 mei 2024 vermeldt immers ook dat statushouders onder dezelfde voorwaarden als Roemeense staatsburgers recht hebben op een sociale huurwoning, arbeidsmarkt, onderwijs, sociale voorzieningen en gezondheidszorg. Bij voorkomende problemen en ook bij ontevredenheid over de gang van zaken bij integratie programma’s ligt het op de weg van eiser om zich hierover te beklagen bij de (hogere) Roemeense autoriteiten. Nu eiser een statushouder is, heeft hij dezelfde rechten als Roemeense burgers. Het is aan eiser om deze rechten als statushouder te effectueren en voor zover nodig de hulp in te roepen van de Roemeense autoriteiten of de daarvoor geëigende instanties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer zijn rechten niet kan effectueren en in een situatie terecht komt zoals genoemd in het arrest Ibrahim. Eiser heeft onvoldoende inspanningen verricht om zijn rechten te effectueren, terwijl dat wel had gemoeten. Nu hij dit niet heeft gedaan en ook niet gebleken is dat dit voor hem niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos, kan niet gevolgd worden dat eiser zich niet zou kunnen handhaven in Roemenië.
7.4.
Anders dan eiser heeft gesteld, is de enkele omstandigheid dat hij alleenstaand is en geen sociaal vangnet heeft, verder onvoldoende om van bijzondere kwetsbaarheid te kunnen spreken. Daaruit volgt immers niet zonder meer dat eiser zich in Roemenië niet zelfstandig staande zou kunnen houden. Van andere omstandigheden, zoals de gezondheidssituatie van eiser, die zou maken dat eiser toch bijzonder kwetsbaar is, is niet gebleken. De verwijzing naar het arrest van Tarakhel [14] kan eiser ook niet baten. Dat arrest ziet op de situatie van Dublinclaimanten. De juridische positie van Dublinclaimanten is niet vergelijkbaar met die van statushouders. Het betreft dan ook een ander juridisch toetsingskader.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel
2.Zie Proces-verbaal Identiteitsgehoor en leeftijdsschouw.
3.Zie WI 2023/6, paragraaf 2.3.1 en paragraaf 2.4.1. Zie ook Werkinstructie 2018/19.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1028).
5.Zie bld. 14 van het aanmeldgehoor AMV.
6.Zie bld. 3 van het gehoor Bescherming EU, EER of Zwitserland.
7.Zie bld. 6 van het gehoor Bescherming EU, EER of Zwitserland.
9.bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253.
10.Rapport van US Department of State 2022 Country Reports on Human Rights Practices: Romania.
11.Vluchtelingenwerk Nederland Roemenenië-positie statushouders van 24 mei 2024 van Nisan Atalay.
13.Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
14.4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.