ECLI:NL:RBDHA:2024:8591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
AWB 24/8772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht inzake de overplaatsing van een minderjarige asielzoeker naar een AZC voor meerderjarigen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld dat is ingediend door een Jemenitische asielzoeker, die ten onrechte als meerderjarig is aangemerkt en daardoor is overgeplaatst naar een opvangcentrum voor meerderjarigen. De verzoeker, geboren op [geboortedag 1] 2007, heeft op 28 november 2023 asiel aangevraagd en is op 15 februari 2024 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als meerderjarig aangemerkt. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze overplaatsing en vraagt om terugplaatsing naar een opvangcentrum voor minderjarige asielzoekers.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de IND op basis van verschillende indicaties heeft vastgesteld dat verzoeker meerderjarig is. De voorzieningenrechter is bevoegd om het verzoek te behandelen, omdat de feitelijke overplaatsing gelijkgesteld moet worden met een besluit in de zin van de Vreemdelingenwet. De voorzieningenrechter overweegt dat indien verzoeker ten onrechte als meerderjarig wordt aangemerkt, hij geen adequate opvang en voorzieningen heeft, wat schadelijk kan zijn voor zijn welzijn en ontwikkeling.

Uiteindelijk komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet ontvankelijk is, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en stelt dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 24 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/8772

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van Beurden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoeker heeft ingediend hangende zijn bezwaar tegen de overplaatsing naar een AZC [1] voor meerderjarigen per 16 mei 2024. Met dat verzoek vraagt hij om te bepalen dat verweerder hem terugplaatst naar een opvangcentrum voor minderjarige asielzoekers.
2. Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Inleidende opmerkingen en standpunten van partijen
4. Verzoeker stelt te zijn geboren op [geboortedag 1] 2007 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Verzoeker heeft op 28 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
5. Verzoeker is op 15 februari 2024 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangemerkt als meerderjarig en op 16 mei 2024 door verweerder overgeplaatst naar een opvang voor meerderjarigen.
6. Verzoeker heeft tegen deze overplaatsing bezwaar gemaakt en hangende dit bezwaar verzocht om een voorlopige voorziening. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte als meerderjarige is aangemerkt en dat hij als gevolg daarvan ten onrechte is overgeplaatst naar een AZC voor meerderjarigen. Verzoeker stelt dat hij het erg zwaar heeft in de opvang waar alleenstaande meerderjarige mannen verblijven en hij heeft een terugval in zijn algehele welzijn. Daarnaast is zijn school nu verder weg van de opvang.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de IND op basis van verschillende indicaties uitgegaan is van de meerderjarige leeftijd van verzoeker en dat er voor verweerder geen doorslaggevende redenen bestonden om de minderjarigheid van verzoeker aan te nemen of hiernaar nader onderzoek te verrichten. Verweerder hoefde slechts rekening te houden met de bijzondere opvangbehoeften van verzoeker als kwetsbare meerderjarige en verweerder heeft dat evident gedaan.
Is de voorzieningenrechter bevoegd om kennis te nemen van het verzoek?
8. De voorzieningenrechter beoordeelt of zij bevoegd is om van het verzoek om een voorlopige voorziening kennis te nemen, voordat zij aan een inhoudelijke beoordeling kan toekomen.
9. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 15 mei 2024 [2] geoordeeld dat tegen de overplaatsing geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat. De feitelijke overplaatsing van een minderjarige- naar een meerderjarige opvang moet daarom gelijkgesteld worden met een besluit in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw. [3] Daartegen moet een vreemdeling bezwaar maken, voordat hij daartegen beroep instelt, zoals verzoeker heeft gedaan. De voorzieningenrechter is gelet daarop bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Is het verzoek ontvankelijk?
10. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat indien verzoeker gedurende deze procedure ten onrechte als meerderjarig wordt aangemerkt, hij geen adequate opvang en voorzieningen heeft. Een minderjarige heeft immers recht op opvang en andere voorzieningen die adequaat zijn voor zijn specifieke bij de leeftijd en het ontwikkelingsniveau behorende behoeften. Indien verzoeker hiervan verstoken blijft, valt niet uit te sluiten dat dit schadelijk is voor het welbevinden en de ontwikkeling van verzoeker. Reeds hierdoor is de spoed gegeven.
12. Van een indiener van een verzoekschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht
geheven. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verzoeker hiervan vrijstelling te verlenen omdat verzoeker asielzoeker is en onvermogend is. Van verzoeker zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
13. De conclusie is dat het verzoek ontvankelijk is.
Mocht verweerder uitgaan van de leeftijdsregistratie door de IND?
14. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) opvolgend geding niet. Beoordeeld wordt of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
15. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker aanvankelijk is geplaatst in een opvang voor minderjarigen. Bij de start van zijn asielaanvraag is verzoeker conform de WI 2023/6 [4] geschouwd door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en de IND op twee verschillende momenten. Beiden hebben onafhankelijk van elkaar geconcludeerd dat verzoeker evident meerderjarig is. Uit het schouwgehoor AMV van 15 februari 2024 blijkt verder dat de conclusie van de IND is gebaseerd op verzoekers uiterlijke kenmerken, verzoekers verklaringen en andere informatie. Zo heeft verzoeker verklaard dat op zijn paspoort, dat hij in Turkije heeft achtergelaten, geboortedatum [geboortedag 2] 2004 staat. Het verblijfsdocument van verzoeker uit Griekenland vermeldt een andere geboortedatum, namelijk [geboortedag 3] 2002. Uit de informatie van verweerder blijkt verder dat de IND op 1 maart 2024 een bevestiging heeft ontvangen van de Griekse autoriteiten dat verzoeker daar als meerderjarige geregistreerd staat. Daarnaast heeft de AVIM een foto gemaakt van verzoekers geboorteakte op zijn telefoon waarop ook de geboortedatum [geboortedag 3] 2002 staat.
16. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de leeftijdsbepaling door de IND, tenzij een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat reden voor twijfel bestaat over zijn leeftijd, bijvoorbeeld als een vreemdeling te kennen heeft gegeven dat hij bij de IND is opgekomen tegen de leeftijdsbepaling en op welke gronden hij dat heeft gedaan. In dat geval moet verweerder navraag doen bij de IND over de leeftijdsbepaling en daarover in samenspraak met de IND zelf een standpunt vormen in het kader van de opvangbehoeften van de vreemdeling.
17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder mocht uitgaan van de door de IND vastgestelde meerderjarigheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (en namens hem de IND) is immers het bestuursorgaan dat de leeftijd vaststelt van vreemdelingen. Uit het verweerschrift leidt de voorzieningenrechter af dat verweerder overleg heeft gehad met de IND. Daarin staat namelijk dat verweerder de geboorteakte die verzoeker bij dit verzoek heeft overgelegd – en waarop de geboortedatum [geboortedag 2] 2007 staat – niet heeft aangemerkt als concreet aanknopingspunt om aan de juistheid van de leeftijdsbepaling te twijfelen. Verweerder merkt daarover op dat de IND heeft bevestigd dat de geboorteakte geen identificerend document is en daarom niet tot wijziging van de leeftijd zal leiden. Voor verweerder bestond dan ook geen aanleiding om te wachten met het overplaatsen van verzoeker omdat twijfel bestond over de leeftijd van verzoeker. Het beroep van verzoeker op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 juli 2022, Arboe en Camara tegen Italië [5] leidt daarom ook niet tot een ander oordeel.
18. Uit de Opvangrichtlijn en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) volgt dat het COa gehouden is om zelf te beoordelen een vreemdeling bijzondere opvangbehoeften heeft. Om aan de verplichting te kunnen voldoen om rekening te houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen zal het COa éérst moeten nagaan welke specifieke opvangbehoeften degene die recht heeft op opvang heeft. Dit brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee, dat verweerder de registratie van verzoeker bij de IND mag betrekken bij de beoordeling of hij in een opvang voor meerder- of minderjarigen wordt geplaatst, maar dat verweerder niet ontslaat om ook een eigen beoordeling te maken van de opvangbehoefte van verzoeker.
19. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zelfstandig en zorgvuldig beoordeeld of verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft. Uit het verweerschrift volgt immers dat naar aanleiding van de leeftijdsbepaling door de IND multidisciplinair overleg heeft plaatsgevonden tussen verweerder, Gezondheidszorg Asielzoekers, Emergis, Nidos en Centrum Jeugd en Gezin, over een geschikt vervolg binnen de meerderjarigenopvang. Zo is verzoeker overgeplaatst naar het AZC in [plaats 1] waar veel aandacht is voor bewoners uit de LHBTI-gemeenschap. Hij verblijft dan in dezelfde provincie ( [provincie] ) als voorheen en kan hij zijn ISK-traject [6] in [plaats 2] afmaken en krijgt hij de reiskosten hiervoor vergoed. Daarnaast is verzoeker aangemeld bij verschillende ondersteunde instanties. Gelet daarop is dus oog voor verzoekers positie en opleidingsbehoefte. Verzoeker heeft verder niet onderbouwd welke specifieke opvangbehoefte hij heeft of sinds zijn overplaatsing heeft gemist. Evenmin heeft hij onderbouwd op welk punt verweerder hierin is tekortgeschoten.

Conclusie en gevolgen

20. Het bezwaar van verzoeker heeft geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verweerder hoeft aan verzoeker geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, op 24 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verzoeker op 24 mei 2024 om 10:09 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 24 mei 2024 om 10:23 uur.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Asielzoekerscentrum.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Werkinstructie leeftijdsbepaling.
5.ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUDO00579717.
6.Internationale schakelklas.