ECLI:NL:RBDHA:2024:8602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL23.19945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenvergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het bestuursrecht, specifiek het vreemdelingenrecht. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 20 juni 2023 de aanvraag van verzoeker om een machtiging tot voorlopig verblijf niet in behandeling had genomen. Na het indienen van bezwaar heeft verzoeker op 9 april 2024 het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Indien een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de voorzieningenrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Echter, de voorzieningenrechter stelt vast dat er in dit geval geen sprake is van tegemoetkomen, omdat het bestuursorgaan zijn standpunt niet zodanig heeft herzien dat het oorspronkelijke besluit als onrechtmatig wordt erkend.

De voorzieningenrechter concludeert dat de gegrondverklaring van het bezwaar berust op feiten en omstandigheden die zich na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening hebben voorgedaan. Verzoeker heeft op 24 maart 2024 een vergunning gekregen, wat betekent dat hij aan alle voorwaarden voldeed voor de gevraagde verblijfsvergunning. Aangezien het bestuursorgaan niet tegemoet is gekomen aan het bezwaar van verzoeker, wordt het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19945

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een machtiging tot voorlopig verblijf niet in behandeling genomen.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 9 april 2024 heeft verweerder op het bezwaar beslist. Verzoeker heeft op 9 april 2024 het verzoek tot voorlopige voorziening ingetrokken met het verzoek tot het veroordelen van verweerder in de proceskosten.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel. 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen sprake is als het bestuursorgaan zijn standpunt zodanig heeft herzien dat daarmee eigenlijk wordt erkend dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was.
3. In zijn beschikking op het bezwaar heeft verweerder gesteld dat het primaire besluit is herroepen, maar dat deze niet onrechtmatig was. Verweerder heeft om die reden ook geen aanleiding gezien tot vergoeding van de proceskosten voor de behandeling van verzoekers bezwaar.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gegrondverklaring van het bezwaar berust op feiten en omstandigheden van na het instellen van een verzoek om een voorlopige voorziening. Aan verzoeker is een vergunning verleend met ingang van 24 maart 2024. Op die datum is namelijk aangetoond dat verzoeker aan alle voorwaarden voldeed voor de door hem gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder is niet aan het bezwaar van verzoeker tegemoet gekomen vanwege een aan verweerder toe te rekenen onrechtmatigheid. Dat desondanks sprake zou zijn van een onrechtmatigheid volgt niet onmiskenbaar uit de gronden van het verzoek. Gelet hierop is er geen sprake van tegemoetkomen zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084.