ECLI:NL:RBDHA:2024:8643

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL23.30145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde tijdelijke bescherming op basis van Richtlijn 2001/55/EG en intrekking van het besluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die tijdelijk bescherming genoot op basis van de Richtlijn 2001/55/EG, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit opgeschort zouden worden totdat op het beroep was beslist. Echter, op 26 februari 2024 heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken, waardoor verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of verzoeker recht heeft op een vergoeding van de proceskosten. Volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen. In dit geval heeft de staatssecretaris door het intrekken van het besluit tegemoetgekomen aan verzoeker, omdat hij nu een langer verblijfsrecht heeft. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker heeft bereikt wat hij wilde en heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875.

De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals geregeld in artikel 8:75a van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30145

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

In het besluit van 17 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (NL23.30144). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort totdat op het beroep is beslist.
Bij brief van 26 februari 2024 heeft verweerder meegedeeld dat hij het bestreden besluit heeft ingetrokken.
Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en gelijktijdig verzocht om een veroordeling van verweerder in de proceskosten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
2. In een voorlopigevoorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [2]
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat met het alsnog bepalen dat verzoeker een langer verblijfsrecht heeft, tegemoet is gekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening. Daarmee heeft verweerder de rechtsgevolgen van het bestreden besluit feitelijk opgeschort en heeft verzoeker bereikt wat hij wilde bereiken.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Bpb voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ter hoogte van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
2.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.