ECLI:NL:RBDHA:2024:865

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
NL21.20032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als familie- of gezinslid, welke aanvankelijk op 22 december 2021 was afgewezen. Hiertegen had de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist. Op 29 december 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag alsnog ingewilligd. Hierdoor trok de verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg om een proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechter overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien de verzoeker zijn aanvraag had ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan zijn verzoek tegemoet was gekomen, was er geen aanleiding voor vergoeding van de gemaakte proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de eerdere afwijzing van de aanvraag niet was herzien op basis van de bezwaren van de verzoeker, maar op basis van aanvullende gegevens die in bezwaar waren verstrekt. De rechtbank deed uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Awb.

De uitspraak is openbaar gemaakt en de verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20032

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het verweerder verboden wordt om verzoeker uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist.
Bij besluit van 29 december 2023 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en de aanvraag alsnog ingewilligd.
Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft desgevraagd op dat verzoek gereageerd.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Uit de stukken blijkt dat verzoekers aanvraag van 14 september 2021 in eerste instantie is afgewezen omdat hij had verzuimd om voldoende gegevens te verstrekken waaruit kon volgen dat hij in aanmerking komt voor een vrijstelling van het mvv-vereiste. Na de ontvangst van aanvullende gegevens in bezwaar heeft verweerder alsnog vergunning verleend met ingang van 26 januari 2022. Dit betekent weliswaar een bestuurlijke heroverweging, maar niet dat ook tegemoet is gekomen aan de bezwaren van verzoeker tegen het primaire besluit. Gelet hierop is er geen aanleiding voor vergoeding van de gemaakte proceskosten.
3. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.