ECLI:NL:RBDHA:2024:8650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL23.27484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde tijdelijke bescherming voor Oekraïense derdelanders en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. K. Ramdhan, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat haar tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn 2001/55/EG zou eindigen. Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit opgeschort zouden worden totdat op het beroep was beslist.

Echter, op 6 september 2023 heeft de staatssecretaris aan verzoekster meegedeeld dat zij toch tijdelijk langer in Nederland mocht verblijven, omdat de staatssecretaris de gevolgen van het beëindigen van de tijdelijke bescherming voor de gehele groep derdelanders met tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne had bevroren. Hierdoor trok verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg zij wel om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, aangezien de staatssecretaris tegemoet was gekomen aan het verzoek van verzoekster door haar langer verblijf in Nederland toe te staan, verzoekster had bereikt wat zij wilde. De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris vervolgens veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 875, op basis van de door verzoekster gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27484

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , V-nummer: [V-nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K. Ramdhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 17 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan verzoekster meegedeeld dat haar tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (NL23.27483). Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort totdat op het beroep is beslist.
Bij brief van 6 september 2023 heeft de staatssecretaris verzoekster meegedeeld dat zij toch tijdelijk langer in Nederland mag verblijven, omdat de staatssecretaris de gevolgen van het stoppen van de tijdelijke bescherming voor de hele groep derdelanders met tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne heeft bevroren.
Verzoekster heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en gelijktijdig verzocht om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
2. In een voorlopigevoorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [2]
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de staatssecretaris met de brief van 6 september 2023 een maatregel heeft genomen waardoor verzoekster langer in Nederland mag verblijven en dat de staatssecretaris in zoverre tegemoet is gekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening. Daarmee heeft verzoekster bereikt wat zij wilde bereiken.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Bpb voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door verzoekster gemaakte proceskosten ter hoogte van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
2.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.