ECLI:NL:RBDHA:2024:8654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.8124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum verblijfsvergunning en procesbelang in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ingangsdatum van een verblijfsvergunning voor een minderjarige eiser met de Syrische nationaliteit. De aanvraag voor de verblijfsvergunning, ingediend door de moeder van eiser, werd op 20 maart 2023 ingewilligd, met een ingangsdatum van 8 februari 2023. Echter, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze ingangsdatum kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij procesbelang had bij het beroep, omdat een eerdere ingangsdatum van de verblijfsvergunning hem in staat zou stellen om aanspraak te maken op kinderbijslag en kindgebonden budget.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8124

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2023 (het primaire besluit) is de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ ingewilligd.
Bij besluit van 2 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het namens eiser gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2024 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder is verschenen [naam], referente.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2022 en heeft de Syrische nationaliteit. Referente is de moeder van eiser. Referente heeft namens eiser op 8 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning.
2. Verweerder heeft bij primaire besluit de aanvraag ingewilligd. Aan eiser is een verblijfsvergunning verleend met ingangsdatum 8 februari 2023. Namens eiser is tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt, waarbij is verzocht om de verblijfsvergunning te verlenen vanaf de geboortedatum van eiser. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft verwezen naar artikel 26, eerste lid, van de Vw [1] en overwogen dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet eerder kan zijn dan de datum van de aanvraag.
3. Eiser voert aan dat het onevenredig is dat verweerder vast blijft houden aan de datum van de aanvraag als ingangsdatum voor de verblijfsvergunning. Op zijn geboortedatum voldeed eiser namelijk al aan alle voorwaarden voor de verblijfsvergunning. Dat de aanvraag pas op 8 februari 2023 is ingediend, is niet aan de ouders van eiser te wijten. Zij waren afhankelijk van hulpverleners die niet goed hebben gehandeld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Procesbelang
4. De rechtbank beoordeelt eerst of eiser procesbelang heeft bij het ingestelde beroep, omdat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning is ingewilligd.
5. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van procesbelang, omdat hij bij een eerdere ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning ook eerder aanspraak maakt op kinderbijslag en kindgebonden budget. Voor deze toeslagen is namelijk vereist dat een kind legaal in Nederland is en dus is dit afhankelijk van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft, gelet op wat hij heeft aangevoerd over het met terugwerkende kracht aanspraak maken op toeslagen. Het beroep is ontvankelijk. De rechtbank gaat daarom over tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
Ingangsdatum verblijfsvergunning
7. Artikel 26, eerste lid, van de Vw luidt als volgt:

De verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

8. Artikel 26, eerste lid, van de Vw biedt, gezien de formulering daarvan, aan verweerder geen ruimte om een eerdere ingangsdatum dan de datum van indiening van de aanvraag te hanteren. Omdat het een wet in formele zin betreft, is het niet mogelijk om daarvan af te wijken met toepassing van artikel 4:84 van de Awb. [2] Ook is het in beginsel niet mogelijk om van artikel 26, eerste lid, van de Vw af te wijken met toepassing van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel. [3] Dat zou alleen anders kunnen zijn als er sprake is van bijzondere omstandigheden die niet (ten volle) zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Daarvan is in dit geval geen sprake. De door eiser gestelde omstandigheid dat hulpverleners niet juist hebben gehandeld, maakt niet dat de toepassing van artikel 26, eerste lid, van de Vw zozeer in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege dient te blijven. Verweerder heeft ter zitting niet ten onrechte overwogen dat die omstandigheid voor risico van eiser komt. Voor een (nationaalrechtelijke) evenredigheidsbeoordeling bestaat dan ook geen ruimte.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vastgesteld op de datum van de indiening van de aanvraag.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2836, rechtsoverweging 3.1.